1¡Oh YHVH, contiende con los que contienden contra mí! ¡Pelea contra los que me combaten!2¡Echa mano del escudo y del broquel, Y levántate en mi ayuda!3Saca la lanza y cierra el paso a mis perseguidores. Di a mi alma: ¡Yo soy tu victoria!4Sean avergonzados y confundidos los que buscan mi vida, Sean vueltos atrás y confundidos los que intentan mi mal,5Sean como la paja al viento, Y acóselos el ángel de YHVH;6Sea su camino tenebroso y resbaladizo, Y el ángel de YHVH los persiga;7Porque sin causa me tendieron su red, Sin motivo cavaron fosa para mi alma.8Véngale la destrucción inesperada; Préndalo la red que él mismo puso, y caiga en ella con quebranto.9Mi alma se deleitará en YHVH, Se regocijará en su salvación.10Todos mis huesos dirán: Oh YHVH, ¿quién como Tú, Que libras al débil del que es más fuerte que él, Y al pobre y menesteroso del que lo despoja?11Se levantan testigos falsos; De lo que no sé me preguntan.12Me devuelven mal por bien, Causando desolación a mi alma,13Yo en cambio, estando ellos enfermos, me vestía de cilicio, Y afligía mi alma con ayuno, Hasta que mi súplica a favor de ellos me era concedida.14Como por mi compañero, como por mi hermano actuaba; Como el que llora por su madre, afligido me humillaba.15Pero ellos, en mi adversidad se alegran, y se juntan contra mí con otros, a quienes no conozco, y no cesan de hostigarme.16Se mofan de mí con las burlas más profanas, Y sobre mí hacen rechinar sus dientes.17Oh Adonay, ¿hasta cuándo seguirás mirando esto? ¡Libra mi vida de sus destrucciones, Mi alma solitaria de los leones!18Yo te daré gracias ante la gran congregación, Te alabaré entre un pueblo numeroso.19No se alegren de mí los que sin causa son mis enemigos, Ni guiñen el ojo los que me aborrecen sin causa.20Por cuanto no hablan de paz, Sino que contra los mansos de la tierra, Inventan palabras calumniosas.21Ensanchan su boca contra mí, diciendo: ¡Ea, nuestros ojos lo están viendo!22¡Oh YHVH, Tú también lo estás viendo: ¡No calles! ¡Oh Adonay, no estés lejos de mí!23¡Despierta y alértate a mi defensa, Dios mío y Señor mío, para defender mi causa!24Júzgame conforme a tu justicia, oh YHVH Dios mío, Y no se alegren ellos a costa mía.25No digan satisfechos: ¡He aquí nuestro deseo! No digan: ¡Lo hemos devorado!26Sean avergonzados y abochornados a una los que se alegran de mi mal, Vístanse de vergüenza y confusión los que se engrandecen contra mí.27Canten de júbilo y alégrense los que se deleitan en mi justicia, Y digan siempre: ¡Engrandecido sea YHVH, Que se complace en la prosperidad de su siervo!28Y mi lengua hablará de tu justicia, Y de tu alabanza todo el día.
Salmo 35
Het Boek
de Biblica1Een lied van David. HERE, als sommigen met mij argumenteren, wilt U dan voor mij antwoorden? Als iemand mij aanvalt, vecht U dan voor mij terug.2Neem uw wapens op en kom mij te hulp!3Val mijn achtervolgers aan. Laat mij weten dat U mij zult verlossen!4Laat hen die mij willen doden, voor schut staan. Laat hen die slechte plannen tegen mij beramen, beschaamd afdruipen.5Verstrooi hen als kaf in de wind, op het moment dat uw Engel hen neerslaat.6Zij gaan op donkere, glibberige wegen en de Engel van de HERE achtervolgt hen daarop.7Want zonder aanleiding spanden zij een net voor mij en groeven een valkuil om mij te vangen.8Ik hoop dat zij zonder het te merken zelf omkomen. Dat zij in hun eigen kuil zullen vallen.9Ik verheug mij in de HERE, ik zing een loflied over zijn hulp en bevrijding.10Alles in mij juicht: HERE, wie kan U evenaren? U bevrijdt arme en beproefde mensen van hun onderdrukkers en berovers.11Leugenachtige getuigen nemen het woord en vragen mij dingen die ik helemaal niet weet.12Zij vergelden goed met kwaad. Mijn ziel is eenzaam geworden.13Zelf heb ik mij direct in rouwkleding gestoken toen zij ziek waren. Ik vernederde mij voor U met vasten wanneer mijn gebed niet verhoord werd.14Ik liep rond alsof het mijn broer of mijn vriend betrof, ik ging in het zwart alsof mijn moeder was gestorven.15Maar toen ík een keer in problemen zat, lachten zij om mij en liepen te hoop om mij te zien. Zelfs onbekenden begonnen mij te slaan en maakten mij onophoudelijk bespottelijk.16Een heel stel ongelovige, spotlustige lieden bedreigde mij.17Here, hoelang laat U hen nog hun gang gaan? Verlos mij toch, ik ben eenzaam. Laten zij mij niet verslinden.18Dan zal ik U te midden van alle gelovigen loven, U prijzen waar iedereen bij is.19Laten mijn valse tegenstanders toch geen plezier over mij hebben! Er zijn er die mij zonder reden haten!20Zij zijn niet op vrede uit. Zij maken slechte plannen, gericht tegen hen die in rust en stilte leven.21Zij bedreigen mij en zeggen: ‘Ha! Wij hebben het wel gezien!’22U ziet alles, HERE, wilt U optreden? Och HERE, laat mij niet in de steek!23Sta op en vecht voor mijn recht. God, mijn Here, voert U voor mij het woord in de rechtzaal.24Laat uw recht over mij beslissen, HERE, mijn God, zodat zij geen leedvermaak over mij kunnen hebben.25Dat zij niet kunnen denken: ‘Ha! Nu gebeurt wat wij willen! Wij hebben hem eronder gekregen!’26Laten zij zich maar schamen, al die mensen die op mijn ondergang zitten te wachten. Ik hoop dat allen die mij verachten, te schande worden gemaakt.27Maar ik wil dat alle mensen die verlangen naar mijn vrijspraak, zullen juichen en zich verheugen. Dat zij voortdurend de HERE zullen grootmaken en zeggen: ‘De HERE trekt Zich het lot van zijn geliefde dienaar aan.’28Zelf zal ik dag in, dag uit over uw rechtvaardigheid spreken en U loven en prijzen.