1Aquel día se cantará este cántico en la tierra de Judá: ¡Ciudad fuerte tenemos! ¡Salvación le ha puesto por muro y antemuro!2¡Abrid las puertas y entrará un pueblo justo que guarda la fidelidad!3Tú guardarás en completa paz a aquel cuyo pensamiento en ti persevera, Porque en ti ha confiado.4Confiad en YHVH perpetuamente, Porque en YH YHVH está la Roca de los siglos.5Derribó a los que moraban en las alturas, Humilló a la ciudad exaltada, La abatió hasta la tierra y la derribó hasta el polvo;6Será pisoteada por los pies del oprimido, Por las pisadas de los menesterosos.7La senda del justo es recta; Tú, ¡oh Recto! allanas la senda del justo.8Oh YHVH, en la senda de tus juicios te esperamos, Tu Nombre y tu memoria son el anhelo del alma.9Mi alma te anhela de noche, Y por ti madruga mi espíritu dentro de mí, Porque cuando tus juicios se manifiestan en la tierra, Los habitantes del mundo aprenden justicia.10Se mostrará piedad al malvado, Pero no aprenderá justicia; Aun en tierra de rectitud seguirá practicando el mal, Y no considerará la grandeza de YHVH.11Aunque alces tu mano, oh YHVH, no la miran; Que miren avergonzados tu celo por el pueblo, Y que el fuego devore a tus enemigos.12Tú, oh YHVH, nos gobernarás en paz, Porque todas nuestras obras las has hecho a nuestro favor.13Oh YHVH Dios nuestro, otros amos aparte de ti nos han dominado, Pero sólo reconocemos tu Nombre, el tuyo solo.14Los muertos no vivirán, Las sombras no se alzarán, Por cuanto Tú los juzgaste y los destruiste, E hiciste perecer su memoria.15Multiplicaste al pueblo, oh YHVH, Multiplicaste al pueblo y manifestaste tu gloria: Ensanchaste los confines del país.16Oh YHVH, en la angustia acudieron a ti; Derramaron la oración cuando la fuerza de tu castigo arreciaba.17Como la parturienta que le llega el parto, Se retuerce y grita de dolor, Así hemos estado en tu presencia, oh YHVH.18Concebimos, nos retorcimos, Pero dimos a luz viento; No trajimos salvación a la tierra, Ni le nacieron habitantes al mundo.19¡Tus muertos vivirán! ¡Con mi cuerpo muerto resucitarán! ¡Despertad y cantad jubilosos moradores del polvo! Porque tu rocío es rocío de luz, la tierra parirá a las sombras.20Anda, pueblo mío, entra en tus aposentos; Cierra detrás de ti tus puertas, Escóndete por un breve momento, Hasta que pase la indignación.21He aquí YHVH sale de su morada, Para castigar la culpa del morador de la tierra: La tierra descubrirá la sangre derramada, No encubrirá ya más a los asesinados en ella.
1In die tijd zal het hele land Juda dit lied zingen: Onze stad is sterk! Wij worden omringd door de muren van zijn redding!2Open de poorten voor iedereen, want allen die rechtvaardig en trouw aan de HERE zijn, mogen binnenkomen.3Degenen die op Hem blijven vertrouwen, die vaak hun gedachten aan de HERE wijden, zal Hij in volkomen vrede laten leven!4Vertrouw altijd op de HERE God, want de Oppermachtige HERE is uw eeuwige toevlucht.5Hij vernedert de trotsen en haalt de muren van de hoogmoedige stad om,6ze wordt onder de voet gelopen, vertrapt door de armen en machtelozen.7Maar voor de goede mensen is het pad niet steil en ruw! God geeft hun geen ruw en verraderlijk pad, maar effent de weg voor hen.8O HERE, wij vinden het heerlijk om uw wil te doen! Ons hart verlangt ernaar uw naam te prijzen.9Zelfs ʼs nachts zoek ik naar U, vastbesloten zoek ik naar God, want als U als rechter naar de aarde komt, zullen de mensen zich van hun verdorvenheid afkeren en doen wat goed is.10Ook al vergeeft U hen, de goddelozen leren het nooit, zelfs in het land waar rechtvaardigheid heerst blijven zij zondigen en merken zij uw majesteit niet op.11Zij luisteren niet naar uw dreigementen en negeren uw dreigend opgeheven hand. Laat hun zien hoe na uw volk U aan het hart ligt. Misschien zullen zij zich dan schamen! Ja, laat hen verbranden door het vuur dat U had bestemd voor uw vijanden.12HERE, geef ons uw vrede, want alles wat wij bezitten en zijn, is van U afkomstig.13O HERE, onze God, andere heren heersten over ons, maar nu aanbidden wij U alleen.14Degenen die wij vroeger dienden, zijn dood en vergeten, zij zullen nooit meer terugkeren. U keerde Zich tegen hen en vernietigde hen en zij zijn al lange tijd vergeten.15Prijs de HERE! Hij heeft ons tot een machtig volk gemaakt. Hij heeft de grenzen van ons land uitgebreid!16HERE, in onze wanhoop zochten wij U. Toen uw straf ons trof, riepen wij U aan.17Wat misten wij uw aanwezigheid, HERE! Wij leden als een vrouw die een kind ter wereld brengt en daarbij schreeuwt en ineenkrimpt van de pijn.18Ook wij zijn ineengekrompen van vreselijke angst, maar het baatte niet. Al onze pogingen konden ons niet verlossen.19Desondanks weten wij één ding zeker: zij die het eigendom van God zijn, zullen opnieuw leven. Hun lichamen zullen weer opstaan en zij zullen zingen van blijdschap! Want Gods levenslicht zal als dauw op hen vallen!20Ga naar huis, mijn volk, en doe uw deuren op slot! Verberg u een korte tijd, totdat de toorn van de HERE tegen uw vijanden voorbij is.21Kijk! De HERE komt uit de hemelen om de mensen van de aarde te straffen voor hun zonden. De aarde zal de moordenaars niet langer verbergen. De schuldigen zullen worden gevonden.