de Sociedad Bíblica Iberoamericana1Así pues nosotros, como colaboradores, os rogamos que no recibáis en vano la gracia de Dios2(porque dice: En tiempo aceptable te he oído, Y en día de salvación te he socorrido: ¡He aquí ahora el tiempo aceptable! ¡He aquí ahora el día de salvación!),3no dando en nada ocasión de tropiezo, para que nuestro ministerio no sea vituperado;4antes bien, recomendándonos en todo a nosotros mismos como ministros de Dios, en mucha paciencia, en tribulaciones, en necesidades, en angustias,5en azotes, en cárceles, en tumultos, en trabajos fatigosos, en desvelos, en días sin comer,6en pureza, en conocimiento, en longanimidad, en bondad, en Espíritu Santo, en amor genuino,7en palabra de verdad, en poder de Dios mediante armas de justicia, las de ataque y de defensa,8por medio de honra y de afrenta, de infamia y de buena fama; como engañadores, pero veraces;9como no conocidos, pero bien conocidos; como moribundos, pero llenos de vida; como castigados, pero no condenados a muerte;10como entristecidos, pero siempre gozosos; como pobres, pero enriqueciendo a muchos; como no teniendo nada, aunque poseyéndolo todo.11Nuestra boca os está abierta, oh corintios, nuestro corazón se ha ensanchado.12No estáis estrechos en nosotros, sino que la estrechez está en vosotros.13Correspondednos, pues, con los mismos sentimientos que tenemos hacia vosotros (como a hijos os lo digo).
El santuario de Dios
14No estéis unidos en yugo desigual con incrédulos, pues ¿qué compañerismo hay entre la justicia y la iniquidad? ¿Y qué comunión hay de la luz con las tinieblas?15¿Y qué concordia del Mesías con Belial? ¿O qué parte del creyente con el incrédulo?16¿Y qué acuerdo entre el santuario de Dios y el de los ídolos? Porque nosotros somos santuario del Dios viviente, como dijo Dios: Habitaré entre ellos y entre ellos andaré; Y seré su Dios, y ellos serán mi pueblo.17Por tanto, Salid de en medio de ellos, y separaos, dice el Señor, Y no toquéis lo inmundo; Y yo os recibiré,18Y os seré por Padre, y vosotros me seréis por hijos e hijas, Dice el Señor Todopoderoso.
1Als Gods medewerkers dringen wij erop aan dat u de genade die God u gegeven heeft, niet naast u zult neerleggen.2Want God zegt: ‘Op het goede moment verhoorde Ik uw gebed, op de dag van redding kwam Ik u te hulp.’ Dat goede moment is nu aangebroken en het is nu ook die dag van redding.3Wij leven zo dat niemand door onze houding van de Here wordt afgehouden. Zo kan van ons werk geen kwaad gesproken worden.4Bij alles wat wij doen, willen wij laten blijken dat wij echte dienaren van God zijn. Wij verdragen geduldig allerlei pijn en moeite ter wille van de Here.5Wij zijn geslagen, gevangengezet en uitgejouwd, wij hebben gezwoegd, hele nachten hebben wij slapeloos doorgebracht en wij moesten het vaak zonder eten doen.6Wat wij over onszelf zeggen, hebben wij waargemaakt door ons zuivere leven, ons begrip van het goede nieuws en ons geduld. We zijn vriendelijk, vol oprechte liefde en vol van de Heilige Geest geweest.7Onze woorden zijn een getuigenis van de waarheid en God heeft ons daarvoor kracht gegeven. De rechtvaardigheid was ons wapen, zowel in de aanval als in de verdediging.8Wij blijven de Here trouw, of anderen ons nu minachten of hoogachten, of ze ons nu prijzen of bekritiseren. Wij zijn eerlijk, al noemt men ons leugenaars.9De wereld negeert ons, maar God kent ons. Wij leven op de rand van de dood en toch zijn wij spring-levend! Wij worden geslagen, maar niet gedood.10Ons hart doet pijn, maar de Here geeft ons blijdschap. Wij zijn arm, maar geven anderen veel geestelijke rijkdom. Wij hebben niets, maar genieten van alles.11Vrienden in Korinthe, wij spreken vrijuit tot u, ons hart staat voor u open.12Wij hebben begrip voor u, maar uw begrip voor ons is te klein.13Ik doe nu alsof u mijn eigen kinderen bent. Zet uw hart voor ons open en beantwoord onze liefde.14Verbind u niet met mensen die niet van de Here houden. Wat hebben recht en slecht met elkaar te maken? Of licht en donker?15Wat voor overeenkomst is er tussen Christus en de duivel? En wat voor gemeenschappelijks heeft een gelovige met iemand die niets van Christus wil weten?16Wat voor eenheid kan er bestaan tussen Gods tempel en die van de valse goden? Ja, wij zijn de tempel van de levende God, die heeft gezegd: ‘Ik zal bij hen wonen en bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.17Ga daarom uit hun midden weg, keer u van hen af en raak het onreine niet aan. Dan zal Ik u aannemen,18Ik zal uw Vader zijn en u zult mijn zonen en dochters zijn,’ zegt de Here, die alle macht heeft.