Psalm 7 | Nueva Biblia Viva Het Boek

Psalm 7 | Nueva Biblia Viva

Sigaión de David, que elevó al Señor acerca de Cus el benjaminita.

1 En tus manos me he puesto, oh SEÑOR, Dios mío, para que me salves de mis perseguidores. 2 No dejes que me devoren como leones, que me despedacen y me arrastren sin nadie que me libre. 3 Distinto sería, SEÑOR, si yo estuviera haciendo lo malo; si fuera injusto, 4 o si le hiciera daño a un amigo, o si a mi enemigo le quitaran sin razón lo que es suyo. 5 Entonces sí tendrías razón en permitir que mis enemigos me persigan y me alcancen, y pisoteen mi honra en el polvo. 6 ¡Pero, SEÑOR, levántate airado contra la furia de mis enemigos! ¡Despierta! Exige que se me haga justicia, SEÑOR. 7 Reúne a todas las naciones delante de ti; siéntate muy por encima de ellos y juzga sus pecados. 8 Pero justifícame en público; establece mi honra y mi verdad ante todos ellos. 9 Pon fin a toda maldad, SEÑOR, y bendice a todos los que genuinamente te adoran porque tú, el justo Dios, miras hasta lo profundo del corazón de todo hombre y mujer, y examinas todas sus intenciones y pensamientos. 10 Dios es mi escudo. Él salva a los de corazón recto y puro. 11 Dios es un juez perfectamente justo; su ira contra los malvados es constante. 12 A menos que se arrepientan, él afilará su espada y tensará su arco; 13 ha preparado mortíferas armas y flechas de fuego. 14 El malvado concibe un plan perverso; está preñado de maldad y da a luz mentira; 15 que caiga él en su propia fosa que cavó para que cayeran otros. 16 Que la violencia que pensó para el prójimo, se vuelva contra él. 17 ¡Cuán grande es mi gratitud para con el SEÑOR, por su justicia! Entonaré alabanzas al nombre del SEÑOR que está por sobretodos los señores.

La Nueva Biblia Viva TM Copyright © 2006, 2008 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Het Boek
1 Een klaaglied van David, dat hij voor de HERE zong als reactie op de woorden van Kus (uit de stam Benjamin). 2 Bij U zoek ik bescherming, HERE, mijn God! U kunt mij redden uit de handen van hen die mij opjagen. 3 Laten zij mij niet bespringen, zoals een leeuw zou doen, en mij verscheuren en wegslepen zonder dat iemand mij redt. 4 Het zou iets anders zijn, HERE, als ik zelf slechte dingen deed, 5 als ik goed met kwaad vergold of iemand die mij vertrouwde, oneerlijk behandelde. 6 Dan zou het terecht zijn als mijn vijanden mij wilden vernietigen, mij op de grond smeten en mijn leven vertrapten in het stof. 7 Maar zo is het niet, HERE! Stel uw toorn tegenover de woede van mijn vijanden. Kom erbij, HERE, en eis het recht voor mij op! 8 Laat alle mensen voor U aantreden, verhef U boven hen en spreek recht. 9 Laat het recht openlijk over mij zegevieren! Geef mij eerherstel ten overstaan van allen, want ik ben onschuldig. 10 Zorg toch dat er een einde komt aan al die slechtheid, HERE. Zegen allen die U oprecht liefhebben. U, de rechtvaardige God, bent de Enige die alles doorziet in elk mensenhart. U beoordeelt motieven en gedachten. 11 God is mijn schild en mijn verdediging. Hij redt wie eerlijk en oprecht is. 12 God is een rechter die altijd eerlijk vonnist. Dag in, dag uit wordt zijn toorn opgewekt door slechte mensen. 13 Hij zal zijn zwaard scherpen en hen verslaan, tenzij zij zich bekeren. Hij spant zijn boog en legt aan. 14 Er liggen dodelijke pijlen op, die uit vuur bestaan. 15 De zondaar beraamt een slecht plan, werkt het uit tot in alle duistere details en zo ontstaan leugen en bedrog. 16 Hij valt zelf in de kuil die hij voor een ander groef. 17 Het geweld dat hij tegen anderen beraamde, zal als een boemerang op hem terugslaan, zijn boosheid komt op zijn eigen hoofd neer. 18 Ik prijs de HERE en ben vol dankbaarheid omdat Hij goed en rechtvaardig is. Ik zal de naam van de HERE lofprijzen. Hij is HERE, de Allerhoogste.