Psalm 141 | Het Boek English Standard Version

Psalm 141 | Het Boek
1 Een psalm van David. Och HERE, ik schreeuw het uit tot U, kom mij snel te hulp. Luister naar mijn stem als ik U aanroep. 2 Laat mijn gebed U als een reukoffer bereiken. Laten mijn opgeheven handen voor U als een avondoffer zijn. 3 HERE, help mij niet te snel te spreken, zorgt U ervoor dat geen verkeerd woord over mijn lippen komt. 4 Laat mijn hart het kwade uit de weg gaan, zorg dat ik nooit goddeloze dingen doe. Houd mij ver van de misdadigers en help mij de verleiding te weerstaan om te delen in hun overvloed. 5 Als ik word geslagen door iemand die oprecht is, weet ik dat hij het uit liefde doet. Als hij mij terechtwijst, doet mij dat goed. Ik zal erop letten. Ik zal blijven bidden, ook als men mij kwaad doet. 6 Al vallen zij in de handen van hun rechters, dan nog zullen zij mij alleen maar goede dingen horen zeggen. 7 Zoals een rots zich splijt en de aarde openscheurt, zo liggen onze beenderen verspreid voor de ingang van het dodenrijk. 8 Ik kijk alleen maar uit naar U, HERE, mijn God. Ik weet dat U mij beschermt, lever mij niet aan hen uit. 9 Bescherm mij voor de strikken die zij hebben gezet, voor de valkuilen die misdadigers voor mij hebben gegraven. 10 Ik hoop dat de ongelovigen zelf in die kuilen terechtkomen, allemaal, terwijl ik eraan voorbijga.

Het Boek TM Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

English Standard Version

Give Ear to My Voice

1 A Psalm of David. O Lord, I call upon you; hasten to me! Give ear to my voice when I call to you! 2 Let my prayer be counted as incense before you, and the lifting up of my hands as the evening sacrifice! 3 Set a guard, O Lord, over my mouth; keep watch over the door of my lips! 4 Do not let my heart incline to any evil, to busy myself with wicked deeds in company with men who work iniquity, and let me not eat of their delicacies! 5 Let a righteous man strike me—it is a kindness; let him rebuke me—it is oil for my head; let my head not refuse it. Yet my prayer is continually against their evil deeds. 6 When their judges are thrown over the cliff,* then they shall hear my words, for they are pleasant. 7 As when one plows and breaks up the earth, so shall our bones be scattered at the mouth of Sheol.* 8 But my eyes are toward you, O God, my Lord; in you I seek refuge; leave me not defenseless!* 9 Keep me from the trap that they have laid for me and from the snares of evildoers! 10 Let the wicked fall into their own nets, while I pass by safely.