1¡Oh ’Elohim, aún te aguarda la alabanza en Sión! A ti se pagarán los votos.2Oh Tú que escuchas la oración: A ti vendrá toda carne.3La suma de mis iniquidades es demasiado pesada para mí, Pero Tú mismo harás expiación por nuestras transgresiones.4¡Cuán bienaventurado es aquél a quien Tú escoges, Y haces que se acerque a ti para que more en tus atrios! Seremos saciados del bien de tu Casa, de tu santo templo.5¡Nos responderás con terribles proezas de justicia, Oh Dios de nuestra salvación! ¡Esperanza de todos los confines de la tierra, Y de las más lejanas islas del mar!6Tú, el que afirma las montañas con su fortaleza, Ceñido de valentía;7El que sosiega el estruendo de los mares, El estruendo de sus olas, Y el alboroto de las naciones.8Por eso los que habitan en los últimos confines temen delante de tus portentos. ¡Tú haces alegrar las puertas de la aurora y la entrada del ocaso!9Visitas la tierra, y la riegas abundantemente, La colmas de tus riquezas Con el torrente de Dios pleno de aguas, Preparas sus trigales cuando la has aparejado.10Inundas sus surcos; Haces descender el agua en sus canales; Igualas los terrones; con la llovizna los vuelves esponjosos, Y bendices sus brotes.11Coronas el año con tus bondades, Y tus sendas destilan abundancia.12Vístese el desierto de hierba, Y los collados resplandecen de alegría.13Los prados se adornan de rebaños, Los valles se cubren de grano, dan voces de júbilo, y cantan.
Het Boek
1Een psalm van David, een lied voor de koordirigent.2U komt toe dat wij in stille verwondering naar U opzien, o God. Wij willen U in Jeruzalem lofliederen zingen. Geloften willen wij U betalen.3U hoort al onze gebeden en alles wat leeft, mag dan ook tot U komen.4Het kwaad dreigde mij te overmeesteren, maar U vergeeft mij mijn zonden.5Gelukkig is de man die U uitkiest. U laat hem bij U komen en bij U wonen. Al het goede van uw huis zal ons in overvloed ten deel vallen, al het heilige in uw tempel.6U antwoordt ons in oprechtheid met grote daden, God, U bevrijdt ons. De hele aarde kan op U vertrouwen, U bent er tot in de verste zeeën.7Met uw kracht hebt U de bergen stevig geplant, vastgezet door uw sterkte.8U laat de zeeën tot kalmte komen, zowel het bruisen van de golven als het geschreeuw van de volken.9Daarom zijn alle mensen, tot in de uithoeken van de aarde, bang voor de tekenen die U doet. Van oost tot west brengt men U eer en lof.10U komt naar ons toe en geeft ons land een overvloedige oogst. U maakt ons rijk. De beek van God is gevuld met water. U laat het koren groeien, zoals U alles laat groeien.11U geeft het water op de akkers, doordrenkt de voren op het land. Uw regen laat onze gewassen groeien. U zegent de gewassen.12Door uw goedheid wordt onze oogst bekroond, U geeft ons overvloed.13De rijpe gewassen golven op de akker, de heuvels juichen over U.14De vruchtbare streken zijn bezaaid met kudden, in de dalen groeit welig het koren. Heel het land jubelt en zingt. Heel deze overvloed is er dankzij U.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.