Psalm 21 | Nueva Versión Internacional Het Boek

Psalm 21 | Nueva Versión Internacional
1 En tu fuerza, Señor, se regocija el rey; ¡cuánto se alegra en tus victorias! 2 Le has concedido lo que su corazón desea; no le has negado lo que sus labios piden. Selah 3 Has salido a su encuentro con ricas bendiciones; lo has coronado con diadema de oro fino. 4 Te pidió vida, se la concediste: una vida larga y duradera. 5 Por tus victorias se acrecentó su gloria; lo revestiste de honor y majestad. 6 Has hecho de él manantial de bendiciones; tu presencia lo ha llenado de alegría. 7 El rey confía en el Señor, en el gran amor del Altísimo; por eso jamás caerá. 8 Tu mano alcanzará a todos tus enemigos; tu diestra alcanzará a los que te aborrecen. 9 Cuando tú, Señor, te manifiestes, los convertirás en un horno encendido. En su ira los devorará el Señor; ¡un fuego los consumirá! 10 Borrarás de la tierra a su simiente; de entre los mortales, a su posteridad. 11 Aunque tramen hacerte daño y maquinen perversidades, ¡no se saldrán con la suya! 12 Porque tú los harás retroceder cuando tenses tu arco contra ellos. 13 Enaltécete, Señor, con tu poder, y con salmos celebraremos tus proezas.

La Santa Biblia, Nueva Versión Internacional® NVI® Copyright © 1999 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.

Het Boek
1 Een psalm van David voor de koordirigent. 2 HERE, de koning verheugt zich over uw macht, met vreugde spreekt hij over het heil dat U geeft. 3 U vervulde zijn grootste wens. Wat hij U vroeg, hebt U hem niet geweigerd. 4 U komt hem tegemoet met overvloed en geeft hem een prachtige gouden kroon. 5 Hij vroeg U te mogen leven, dat stond U hem toe tot in hoge ouderdom. 6 Dankzij U is hij beroemd en geëerd. U gaf hem aanzien en majesteit. 7 U zegent hem rijk en geeft hem een hart vol blijdschap. 8 Allemaal omdat de koning op de HERE vertrouwt, door de goedheid en de liefde van God, de Allerhoogste, faalt hij niet. 9 HERE, U weet uw vijanden te vinden. Wie U haten, zullen niet aan U ontkomen. 10 Wanneer U komt, HERE, zullen zij door uw toorn verbranden, U zult hen vernietigen. In het vuur zullen zij omkomen. 11 Zelfs hun kinderen zult U wegdoen van deze aarde en hun nageslacht zal niet bestaan. 12 Als zij proberen U kwaad te doen en slechte plannen maken, zal dat hun niet lukken. 13 U laat hen vluchten, U richt uw pijlen op hun gezicht. 14 Toon uw kracht, HERE, dan zullen wij liederen zingen tot uw eer.