1Clamo al SEÑOR; para que él me escuche.2Cuando estoy en medio de grandes problemas, voy ante el SEÑOR. Paso la noche entera orando, alzando mis manos al cielo, suplicando. Para mí no podrá haber gozo hasta que él se manifieste.3Pienso en Dios y me lamento, agotado por el ansia de recibir su ayuda.4No me dejas dormir; estoy tan angustiado que no puedo ni orar.5Continuamente pienso en aquellos buenos días pasados, que hace tanto se fueron.6Entonces mis noches estaban llenas de cánticos jubilosos. Busco en mi alma y pienso en cómo han cambiado las cosas.7¿Me ha rechazado para siempre el SEÑOR? ¿Nunca más me mostrará su buena voluntad?8¿Se habrá acabado para siempre su gran amor? ¿Fallaron para siempre sus promesas?9¿Ha olvidado mostrarse bondadoso? ¿Ha cerrado la puerta de su amor?10Y yo dije: «Este es mi destino: que las bendiciones del Altísimo se hayan cambiado a odio».11Recuerdo todo lo que tú has hecho, SEÑOR; me pongo a recordar las maravillosas obras que tú hiciste hace mucho tiempo.12Aquellos hechos maravillosos están en mis pensamientos. No puedo dejar de pensar en ellos.13¡Oh Dios, santos son tus caminos! ¿Dónde hay otro tan poderoso como tú?14Tú eres el Dios de los milagros y maravillas. Tú muestras tu grandioso poder entre las naciones.15Con tu poder nos redimiste a nosotros, tu pueblo, hijos de Jacob y de José.16Al verte, ¡cómo se atemorizó el Mar Rojo! ¡Tembló hasta lo más profundo!17Las nubes derramaron su lluvia; estallaron los truenos en el cielo. Centelleó tu relámpago.18Resonó el trueno en el torbellino; el relámpago iluminó al mundo. La tierra tembló y se estremeció.19Tu camino iba por una senda que cruzaba el mar, que atravesaba las poderosas aguas; una senda de la cual nadie sabía.20Por ese camino llevaste a tu pueblo como a un rebaño de ovejas que tenían por pastores a Moisés y a Aarón.
Het Boek
1Een psalm van Asaf voor de koordirigent. Voor de tempelzangers.2Ik roep naar God, ik richt mij tot Hem en verlang ernaar dat Hij naar mij luistert.3Als ik het moeilijk heb, zoek ik de Here. De hele nacht strek ik mijn handen naar Hem uit en word het wachten niet moe. Alleen Hij kan mij troosten.4Als ik aan God denk, moet ik kreunen. Ik word overmeesterd door het verlangen naar zijn hulp.5Ik kan er niet van slapen en ben zo onrustig dat ik niet kan bidden.6Ik denk aan vroeger, aan de jaren die voorbijgingen.7Ik herinner mij mijn blijde musiceren van toen, ik pieker over het verschil tussen toen en nu.8Heeft de z mij dan voor altijd afgewezen? Zal Hij mij geen genade geven?9Zijn zijn goedheid en trouw voor altijd opgehouden? Geldt zijn belofte niet meer voor de komende generaties?10Vergeet God ons zijn genade te geven? Heeft Hij de liefde en het medeleven uit zijn hart gebannen?11Ik moet zeggen dat het mij groot verdriet doet dat God, de Allerhoogste, van gedachten verandert.12Toch blijf ik mij de grote wonderen van de HERE herinneren. Alles wat U in het verleden hebt gedaan, zal ik gedenken.13Ik wil over uw werk spreken en nadenken over alles wat U deed.14O God, uw wegen zijn altijd goed en heilig. Wie is zo groot als U, onze God?15U bent de God die wonderen doet. U hebt de volken uw macht laten zien.16U hebt uw volk op een machtige manier bevrijd. Alle zonen van Jakob en Jozef en hun nageslacht.17Toen het water U zag, o God, beefde en sidderde het.18De wolken lieten de regen neervallen en de donder rolde langs de hemel. Uw pijlen werden afgeschoten.19Het gedreun van de donder rolde langs de hemel. De bliksemschichten verlichtten de hele aarde. Alles sidderde en beefde.20U maakte een weg dwars door de zee, een pad door het water heen. Daardoor konden uw voetsporen later niet worden gevonden.21U leidde uw volk als een schaapskudde, met Aäron en Mozes als herders.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.