1Oh Dios, ¿por qué nos has desechado para siempre? ¿Por qué arde tu ira contra nosotros, ovejas de tu prado?2Acuérdate del pueblo que adquiriste desde tiempos antiguos, de la tribu que redimiste para que fuera tu posesión. Acuérdate de este monte Sion, que es donde tú habitas.3Marcha por entre las espantosas ruinas de la ciudad, y contempla lo que ha hecho el enemigo a tu santuario.4Allí lanzaron su grito de batalla y plantaron sus banderas en señal de victoria.5Despedazaron la entrada como si fueran leñadores en un bosque.6Destrozaron los adornos de madera con sus hachas y martillos.7Prendieron fuego al santuario y lo arrasaron; insultaron escandalosamente el lugar que lleva tu nombre.8«Destruyamos todo», dijeron, y recorrieron todo el país quemando los sitios en donde te adoramos.9No quedan señales de que tú nos salvarás. Ya no hay profetas. ¿Y quién puede decir cuándo terminará todo esto?10¿Hasta cuándo, oh Dios, permitirás que tus enemigos se burlen de ti? ¿Les permitirás que insulten tu nombre por siempre?11¿Por qué detienes tu poderosa mano derecha? Dales con tu puño el golpe definitivo.12Desde los tiempos pasados, oh Dios, tú eres mi rey; tú traes salvación sobre la tierra.13Con tu fuerza dividiste el Mar Rojo; ¡aplastaste las cabezas del dios marino! ¡Lo entregaste como alimento a las tribus del desierto!15Tú hiciste que brotaran fuentes y arroyos; secaste ríos de inagotables corrientes.16Por igual te pertenecen el día y la noche; tú hiciste la luz de las estrellas y el sol.17La naturaleza entera está en tus manos; tú haces también el verano y el invierno.18Recuerda, SEÑOR, que tu enemigo se burla, y que un pueblo insensato ofende tu nombre.19Oh, SEÑOR, ¡sálvame! Protege de los gavilanes a tu tórtola. Salva de estas bestias a tu pueblo amado.20¡Acuérdate de tu promesa! La tierra está llena de oscuridad y de hombres crueles.21Oh, SEÑOR, no dejes que tu pisoteado pueblo sea continuamente injuriado. Da motivo para que estos pobres y menesterosos alaben tu nombre.22Álzate, oh Dios, y plantea tu causa delante de tus enemigos. Recuerda los insultos que estos rebeldes han lanzado contra ti el día entero.23No disimules las maldiciones de estos enemigos tuyos; ellas se vuelven cada vez más clamorosas.
Het Boek
1Een leerzaam gedicht van Asaf. O God, waarom stuurt U ons bij U weg? Waarom ontbrandt uw toorn tegen ons, de schapen van uw kudde?2Houd toch in gedachten dat wij van U zijn, U hebt ons volk uitgekozen als uw eigen volk. En in Jeruzalem hebt U uw woning gekozen.3Kom toch naar de puinhopen en kijk hoe uw tegenstanders uw heilig huis hebben verwoest.4Zij maakten lawaai in uw tempel en hebben er hun eigen afgoden neergezet.5Het leek wel of er iemand met een bijl was tekeergegaan.6Met allerlei werktuigen hebben zij het houtsnijwerk in uw tempel vernield.7Zij hebben de tempel in brand gestoken en uw woning helemaal platgebrand, nu is het geen heilige plaats meer.8Zij maakten plannen om het hele volk te onderdrukken en hebben alle heiligdommen in het land verbrand.9Nu hebben wij geen zichtbare tekenen van de eredienst meer en er is geen profeet meer te bekennen. Niemand van ons weet hoelang dit nog moet duren.10Hoelang zal de vijand nog de spot met ons drijven, o God? Zal hij U altijd blijven bespotten?11Waarom doet U niets? Waarom slaat U hen niet neer? Uw hand is toch machtig? Vernietig hen toch!12Toch is God al sinds mensenheugenis onze Koning! Hij zorgt overal voor bevrijding.13U hebt de zee gespleten door uw kracht, U hebt de zeemonsters vernietigd.14U hebt de koppen van het zeemonster Leviatan vermorzeld en als voedsel aan de dieren in de woestijn gegeven.15U laat bronnen en beken ontspringen en stromen, U laat ook de altijd stromende rivieren opdrogen.16De dag is van U en ook de nacht is uw bezit. U hebt het licht en de zon geschapen.17U hebt de grenzen van land en water vastgesteld. Zomer en winter hebt U gemaakt.18Kijk toch eens, HERE, hoe de tegenstanders U bespotten, dit dwaze volk wil niet naar U luisteren.19Bescherm uw volk tegen de heidenen, lever uw volk niet aan hen uit. Spaar het leven van uw volgelingen, die er jammerlijk aan toe zijn.20Denk aan het verbond dat U met hen sloot, want overal steekt het geweld de kop op.21Stel hen die onderdrukt worden, niet teleur. Laten de armen en verdrukten reden hebben uw naam te loven en te prijzen.22Kom er toch bij, o God! Voert U de strijd voor ons. En denk eraan hoe die dwaze ongelovigen U de hele dag bespotten.23Vergeet niet hoe uw vijanden tegen U schreeuwen, hoe zij die niet bij U willen horen, tegen U tieren. Het stijgt allemaal omhoog tot U.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.