1Cierto día de diciembre del mismo año —el cuarto año del reinado de Sedequías, rey de Judá— Jananías, hijo de Azur, un falso profeta de Gabaón, habló en público en el templo cuando todos los sacerdotes y el pueblo escuchaban, y dijo:2―El SEÑOR de los ejércitos, el Dios de Israel, declara: ¡Los he librado de la opresión que sufrían bajo la dominación del rey de Babilonia!3Dentro de dos años traeré de regreso todos los tesoros del templo que Nabucodonosor se llevó a Babilonia,4y traeré de regreso al rey Jeconías, hijo de Joacim, rey de Judá, y a todos los demás cautivos que se encuentran desterrados en Babilonia, dice el SEÑOR. Tengan por cierto que los libraré de la opresión que sufren de parte del rey de Babilonia.5Entonces, frente a todos los sacerdotes y el pueblo, Jeremías le dijo a Jananías:6―¡Bonitas palabras dices! ¡Ojalá se cumplan tus profecías! Espero que el SEÑOR haga cuanto dices y traiga de Babilonia los tesoros de este templo, y a todos nuestros seres queridos.7Pero escucha ahora las solemnes palabras que en presencia de todo este pueblo pronuncio yo.8Los antiguos profetas que nos precedieron a ti y a mí hablaron contra muchas naciones, siempre con advertencias de guerra, hambre y pestes.9De modo que al profeta que prediga paz le corresponde demostrar que Dios realmente lo ha enviado. Únicamente si su mensaje se cumple se sabrá que realmente procede de Dios.10Jananías, el falso profeta, le quitó a Jeremías el yugo que llevaba al cuello y lo quebró.11Y volvió a decirle al pueblo que se había reunido: ―El SEÑOR ha prometido que dentro de dos años liberará a todas las naciones hoy esclavas del rey Nabucodonosor de Babilonia. En ese preciso momento Jeremías se alejó.12Poco después el SEÑOR le dio a Jeremías este mensaje:13Ve y dile a Jananías que el SEÑOR dice: ¡Tú rompiste un yugo de madera, pero este pueblo carga una opresión que le pesa como si llevara al cuello yugos de hierro!14El SEÑOR de los ejércitos, el Dios de Israel, dice: ¡Yugo de hierro he puesto al cuello de todas estas naciones obligándolas a ir como esclavas a Nabucodonosor, rey de Babilonia! Y nada modificará este decreto, pues le he entregado hasta los rebaños y manadas.15Jeremías le dijo a Jananías, el falso profeta: ―Mira, Jananías, el SEÑOR no te ha enviado y el pueblo cree tus mentiras.16Por lo tanto, el SEÑOR dice que tendrás que morir. Este mismo año acabará tu vida porque te has rebelado contra el SEÑOR.17Y en efecto, dos meses después murió Jananías.
Het Boek
Chananja, de valse profeet
1Op een dag in de vijfde maand van datzelfde jaar, het vierde regeringsjaar van koning Sedekia van Juda, sprak Chananja, de zoon van Azzur, uit Gibeon ten overstaan van de priesters en alle aanwezigen in de tempel tegen mij.2‘De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, verklaart: “Ik heb het juk van de koning van Babel van uw nek afgenomen.3Binnen twee jaar zal Ik alle tempelschatten die Nebukadnessar naar Babel heeft meegenomen hier terugbrengen,4evenals koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, en alle andere gevangenen die naar Babel zijn verbannen. Ik zal het juk, dat de koning van Babel op uw nek heeft gelegd, in stukken breken.” ’5Toen zei Jeremia tegen Chananja, waar de priesters en alle mensen bij waren:6‘Amen! Mogen uw profetieën werkelijkheid worden! Ik hoop dat de HERE alles doet wat u hebt gezegd en dat Hij de tempelschatten en de ballingen uit Babel zal terugbrengen.7Maar luister nu naar wat ik tegen u en het hele volk te zeggen heb.8De oude profeten die vóór u en mij leefden, spraken tegen vele volken en waarschuwden voortdurend voor oorlog, rampen en plagen. Daarom heeft een profeet die vrede aankondigt, de plicht te bewijzen dat God hem werkelijk heeft gestuurd. Alleen als zijn voorspelling uitkomt, kan worden aangenomen dat hij werkelijk door God is gezonden.’10Toen nam de valse profeet Chananja het juk van Jeremiaʼs nek en brak het in tweeën.11En Chananja herhaalde tegen de mensen die toegestroomd waren: ‘De HERE heeft beloofd dat Hij op dezelfde manier binnen twee jaar alle volken die nu zijn onderworpen aan de koning van Babel, zal bevrijden.’ Na die woorden liep Jeremia weg.12Kort daarna gaf de HERE Jeremia de volgende boodschap:13‘Ga naar Chananja en vertel hem dat de HERE zegt: “U hebt een houten juk gebroken, maar het vervangen door een ijzeren juk.”14De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Ik zal een ijzeren juk op de nekken van al deze volken leggen en hen slaven maken van koning Nebukadnessar van Babel. En niets kan deze beslissing veranderen, want Ik heb hem zelfs macht over de wilde dieren gegeven.” ’15Toen zei Jeremia tegen Chananja: ‘Luister, Chananja, de HERE heeft u niet gestuurd, maar het volk gelooft uw leugens.16Daarom zegt de HERE dat u gauw zult sterven. Nog dit jaar zal er een einde aan uw leven komen, omdat u het volk hebt opgeroepen in opstand te komen tegen de HERE.’17En zo gebeurde het. Twee maanden later stierf Chananja.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.