1Otro mensaje que Jeremías recibió del SEÑOR:2¡Baja al taller donde hacen ollas y tinajas, que allí te comunicaré mi mensaje!3Hice como el SEÑOR me pidió, y encontré al alfarero trabajando en su torno.4Pero la tinaja que estaba haciendo no le salió como quería; entonces la redujo a una bola de arcilla y de nuevo comenzó a darle forma.5Entonces el SEÑOR dijo:6Oh Israel, ¿acaso no puedo yo hacer contigo lo que este alfarero hace con su arcilla? Como la arcilla en las manos del alfarero, así estás tú en mis manos.7Siempre que anuncie yo que una nación ha de ser tomada y destruida,8si esa nación se aparta de su mala conducta, no la destruiré según había planeado.9Y si anuncio que determinada nación será fortalecida y engrandecida,10pero ella cambia de actitud, empieza a cometer maldades y rehúsa obedecerme, también yo cambiaré de actitud y no bendeciré a esa nación como lo había dicho.11Ve por tanto y adviértele a todo Judá y Jerusalén diciendo: Oigan la palabra del SEÑOR: Estoy planeando hacerles mucho mal en vez de otorgarles beneficios; apártense de su mala conducta y hagan lo bueno.12Pero ellos replicaron: «No pierdas tu tiempo. No tenemos ninguna intención de hacer lo que Dios dice. Seguiremos viviendo como nos dé la gana, libres de todo lo que nos frene, así nos sentimos bien».13Luego el SEÑOR dijo: ¡Ni entre los paganos se oyó jamás cosa tal! Mi pueblo ha hecho algo tan espantoso que no se entiende.14En lo alto del Líbano jamás se derrite la nieve. Las frías corrientes que manan de las grietas del monte Hermón jamás se secan.15En eso se puede confiar porque pasa con regularidad, pero no en mi pueblo. Porque me han abandonado y puesto su confianza en ídolos que no sirven para nada. Se han alejado de una vida honesta y ahora viven dedicados a cometer toda clase de delitos.16Por lo tanto su tierra será desolada, de modo que cuantos pasen por allí abrirán la boca y moverán la cabeza asombrados al ver tanta destrucción.17Esparciré a mi pueblo ante sus enemigos como el viento del este esparce el polvo. Y cuando estén atribulados les volveré la espalda y rehusaré poner atención a su desesperación.18Entonces el pueblo dijo: «Vamos, librémonos de Jeremías. Nosotros tenemos sacerdotes, sabios y profetas, no necesitamos su consejo. Acallémoslo para que no hable más contra nosotros ni nos vuelva a molestar».19¡Oh SEÑOR, ayúdame! ¡Mira lo que traman contra mí!20¿Habrán de pagarme mal por bien? Han armado una emboscada para matarme, por más que yo te haya hablado bien de ellos y haya procurado defenderlos de tu cólera.21Ahora, SEÑOR, ¡mi deseo es que mueran de hambre sus hijos y les caigan encima guerras terribles! ¡Que queden viudas sus mujeres y pierdan todos sus hijos! ¡Que mueran sus hombres por la peste y sus muchachos en la batalla!22Deseo que se escuche en todas sus casas llanto amargo mientras súbitamente son asaltadas por los soldados, pues cavaron un hoyo para que yo cayera en él y han puesto trampas ocultas para atraparme y darme muerte.23SEÑOR, tú conoces todos sus planes homicidas en contra mía. No los perdones, no te hagas el disimulado ante tanta perversidad, sino hazlos morir ante tu presencia. ¡Encárgate de ellos como se merecen!
Het Boek
Jeremia door het volk bedreigd
1Dit is een volgende boodschap van de HERE aan Jeremia:2‘Ga naar de werkplaats waar aarden potten en kruiken worden gemaakt, daar zal Ik verder met u spreken.’3Ik deed wat Hij mij opdroeg en trof de pottenbakker aan, terwijl hij aan zijn draaischijf zat te werken.4Maar de kruik die hij onder handen had, werd niet goed. Daarom kneedde hij hem weer tot een klomp klei en begon opnieuw.5Toen zei de HERE:6‘Israël, kan Ik met u niet hetzelfde doen als deze pottenbakker met zijn klei? Zoals de klei in de handen van de pottenbakker, zo bent u in mijn hand.7Als Ik aankondig dat een land of koninkrijk moet worden vernietigd en dat volk keert terug van zijn zondige wegen, dan wil Ik mijn genade tonen en zal Ik het niet vernietigen, zoals was aangekondigd.9En als Ik aankondig dat Ik een land groot en machtig zal maken,10maar dat land begint te zondigen en weigert Mij te gehoorzamen, dan zal Ik van gedachten veranderen en dat land niet zegenen, zoals Ik had beloofd.11Waarschuw daarom Juda en Jeruzalem met deze woorden: luister naar de woorden van de HERE: Ik ben van plan een ramp over u voor te bereiden, dus bekeer u van uw zondige praktijken en doe wat goed is.12Maar zij zullen antwoorden: “Verspil uw energie maar niet. Wij zijn echt niet van plan te doen wat God zegt. Wij maken zelf wel uit wat wij doen en we zullen gewoon doorgaan met alles wat ons hart ons ingeeft, ook al is dat zondig!” ’13Toen zei de HERE: ‘Zelfs onder de heidenen heeft men nog nooit zoiets gehoord! Mijn volk heeft iets gedaan wat te vreselijk is om te begrijpen.14De sneeuw hoog op de bergen van de Libanon smelt nooit. De koude bergstromen die over de hellingen van de bergen naar beneden komen, drogen nooit op.15Daarop kan men rekenen. Maar niet op mijn volk! Want dat heeft Mij vergeten en zich tot waardeloze afgoden gewend. Het heeft zich afgekeerd van de aloude, goede wegen en bewandelt nu de modderige paden van de zonde waarop men makkelijk struikelt.16Daarom zal het land een verlaten wildernis worden en een aanfluiting voor ieder die erdoor trekt. Men zal verbaasd het hoofd schudden over deze troosteloze verlatenheid.17Ik zal mijn volk voor zijn vijanden uiteenjagen, zoals de oostenwind het stof opjaagt en ondanks alle moeilijkheden zal Ik het de rug toekeren en geen aandacht schenken aan zijn nood.’18Toen zeiden de mensen: ‘Vooruit, laten wij Jeremia uit de weg ruimen. Wij hebben onze eigen priesters, profeten en wijzen, wij hebben zijn raad niet nodig. Laten we hem het zwijgen opleggen, zodat hij nooit meer tegen ons spreekt of ons nog lastigvalt.’19Och HERE, help mij! Hoort U wat zij met mij van plan zijn?20Moet goed met kwaad worden vergolden? Zij zijn van plan mij te doden, hoewel ik een goed woordje voor hen heb gedaan bij U en heb geprobeerd hen tegen uw toorn te beschermen.21HERE, laat hun kinderen nu maar van honger sterven en laat het zwaard hun bloed vergieten! Laat hun vrouwen maar weduwen worden, beroofd van al hun kinderen! Laat hun mannen maar sterven door de pest en hun jonge mannen in de oorlog sneuvelen!22Laat ze maar schreeuwen, als hun huizen plotseling worden overvallen door soldaten, want zij hebben een valkuil voor mij gegraven en valstrikken op mijn pad gelegd.23HERE, U kent al hun moordzuchtige plannen. Vergeef hen niet, wis hun zonde niet uit, maar laat hen uit uw ogen verdwijnen, laat uw toorn op hen los.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.