Apostelgeschichte 19 | Het Boek Lutherbibel 2017

Apostelgeschichte 19 | Het Boek

Paulus in Efeze

1 Terwijl Apollos in Korinthe was, reisde Paulus door het bergland naar Efeze. Toen hij daar aankwam, vond hij enkele leerlingen van Johannes de Doper. 2 ‘Hebt u de Heilige Geest ontvangen, toen u ging geloven?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordden zij. ‘Wij hebben daar nog nooit van gehoord. Wat is de Heilige Geest?’ 3 ‘Hoe bent u dan gedoopt?’ vroeg Paulus. ‘Op de manier zoals Johannes het heeft gezegd,’ was het antwoord. 4 Paulus zei: ‘Johannes doopte mensen die tot bekering waren gekomen en hij zei dat zij moesten geloven in degene die na hem zou komen, dat is Jezus!’ 5 Nadat zij dat hadden gehoord, werden zij gedoopt in de naam van de Here Jezus. 6 Toen Paulus zijn handen op hen legde, kwam de Heilige Geest over hen. Zij spraken in vreemde talen en gaven woorden van God door. 7 Zij waren met ongeveer twaalf personen. 8 Paulus ging gedurende drie maanden regelmatig naar de synagoge en sprak daar vrijmoedig over het Koninkrijk van God. Hij voerde veel gesprekken, waarbij hij probeerde de mensen te overtuigen. 9 Maar toen sommigen van hen koppig weigerden hem te geloven en het nieuwe geloof openlijk bespottelijk maakten, keerde Paulus zich van hen af en nam de christenen uit de synagoge mee. Van toen af sprak hij elke dag in de school van Tyrannus. 10 Dit deed hij meer dan twee jaar, zodat alle inwoners van de provincie Asia, zowel Joden als Grieken, over Jezus hoorden. 11 God deed door de handen van Paulus buitengewoon grote dingen. 12 De mensen brachten zelfs de zweetdoeken en gordeldoeken die hij gebruikt had, naar de zieken. Die genazen dan en boze geesten gingen uit hen weg. 13 Enkele rondreizende Joodse geestenbezweerders probeerden mensen van boze geesten te bevrijden door ook de naam van de Here Jezus te gebruiken. Zij hadden daarvoor deze spreuk: ‘Ik bezweer u bij de Jezus over wie Paulus spreekt.’ 14 Het waren de zeven zonen van Skeva, een van de Joodse leidende priesters. Toen die dit zeiden tegen een man die een boze geest had, antwoordde de geest: 15 ‘Jezus ken ik en van Paulus heb ik ook gehoord. Maar wie bent u?’ 16 De man besprong hen en gaf hun er vreselijk van langs. Zij konden niets tegen hem beginnen en vluchtten naakt en gewond het huis uit. 17 Iedereen in Efeze hoorde ervan, zowel de Joden als de Grieken. De angst sloeg hun om het hart en zij kregen allemaal een groot ontzag voor de naam van de Here Jezus. 18 Verscheidene christenen bekenden openlijk wat voor verkeerde dingen zij hadden gedaan. 19 Velen die zich met toverij hadden beziggehouden, gooiden hun toverboeken op een stapel en staken die voor de ogen van heel de stad in brand. Er ging naar schatting voor vijftigduizend zilverstukken in vlammen op. 20 Zo werd de invloed van de woorden van de Here steeds groter en sterker. 21 Toen Paulus daar met zijn werk klaar was, voelde hij zich gedrongen eerst een reis door Macedonië en Achaje te maken en pas daarna naar Jeruzalem terug te gaan. ‘Als ik daar ben geweest,’ zei hij, ‘moet ik naar Rome.’ 22 Hij zond twee van zijn medewerkers, Timotheüs en Erastus, vooruit naar Macedonië, maar bleef zelf nog een tijdje in Asia. 23 In diezelfde tijd ontstond er in Efeze grote opschudding over de persoon van Jezus. 24 Het begon bij Demetrius, een zilversmid die zilveren tempeltjes van de godin Artemis maakte en vele vakmensen werk verschafte. 25 Hij riep zijn mannen bij elkaar, haalde er ook nog andere vakbroeders bij en zei tegen hen: 26 ‘Mannen, u weet dat wij in ons vak een goede boterham verdienen. Maar u hebt gehoord en gezien dat die Paulus heel veel mensen achter zich krijgt, niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia. Hij maakt hun wijs dat met de hand gemaakte goden geen echte goden zijn! 27 Onze zaken lopen daardoor gevaar, straks raken wij onze tempeltjes aan de straatstenen niet meer kwijt. Maar dat niet alleen! Ook de tempel van de grote godin Artemis loopt gevaar uit de belangstelling te raken. Als het zo doorgaat, is die prachtige godin voor wie Asia en de hele wereld zich neerbuigt, straks vergeten!’ 28 Bij het horen van die woorden werden de mannen woedend. ‘Groot is Artemis van Efeze!’ schreeuwden zij. 29 De hele stad kwam in rep en roer. Ze stormden met zʼn allen naar het theater en sleurden Gajus en Aristarchus, twee Macedonische reisgenoten van Paulus, mee. 30 Paulus wilde er zelf ook heen gaan, maar de christenen hielden hem tegen. 31 Enkele bevriende hoge ambtenaren van de provincie Asia lieten hem waarschuwen dat hij zijn leven niet in gevaar moest brengen door het theater binnen te gaan. 32 In het theater schreeuwden de mensen allemaal door elkaar. De meesten wisten niet eens wat er aan de hand was, zij waren zomaar meegelopen. 33 De Joden schoven een zekere Alexander naar voren, na hem geïnstrueerd te hebben wat hij moest zeggen. Hij hief zijn hand op en wilde zijn standpunt verdedigen. 34 Maar toen de mensen merkten dat hij een Jood was en dus niet in Artemis geloofde, schreeuwden zij twee uur lang in koor: ‘Groot is Artemis van Efeze! Groot is Artemis van Efeze!’ 35 Maar de secretaris van de stad bracht de gemoederen tot bedaren. ‘Mannen van Efeze!’ riep hij. ‘Wie ter wereld weet nou niet dat Efeze de stad van de grote Artemis is! Wij zijn de bewakers van haar beroemde tempel en van haar beeld, dat uit de hemel is gevallen. 36 Dat zal geen mens ontkennen. Blijf dus kalm en doe geen domme dingen. 37 De mannen die u hier hebt gebracht, zijn geen tempelrovers en hebben niets lelijks over onze godin gezegd. 38 Als Demetrius en zijn werknemers iets tegen iemand hebben in te brengen, is het gerechtshof open en kunnen de rechters de zaak meteen in behandeling nemen. 39 Houd u aan de wettige procedures: als er bepaalde wensen of verlangens zijn, kunnen die in de officiële volksvergadering aan de orde komen. 40 Maar maak een eind aan deze rel, anders krijgen wij moeilijkheden met de regering in Rome. Als die ons ter verantwoording roept, zullen wij ons niet kunnen verdedigen, want al deze drukte is voor niets.’ Daarmee maakte hij een einde aan de oploop en ging ieder zijns weegs.

Het Boek TM Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Lutherbibel 2017

Paulus in Ephesus

1 Es geschah aber, als Apollos in Korinth war, dass Paulus durch das Hochland zog und nach Ephesus kam und einige Jünger fand. 2 Zu denen sprach er: Habt ihr den Heiligen Geist empfangen, als ihr gläubig wurdet? Sie sprachen zu ihm: Wir haben noch nie gehört, dass es einen Heiligen Geist gibt. 3 Und er fragte sie: Worauf seid ihr denn getauft? Sie antworteten: Auf die Taufe des Johannes. 4 Paulus aber sprach: Johannes hat getauft mit der Taufe der Buße und dem Volk gesagt, sie sollten an den glauben, der nach ihm kommen werde, nämlich an Jesus. 5 Als sie das hörten, ließen sie sich taufen auf den Namen des Herrn Jesus. 6 Und als Paulus ihnen die Hände auflegte, kam der Heilige Geist auf sie und sie redeten in Zungen und weissagten. 7 Es waren aber zusammen etwa zwölf Männer. 8 Er ging aber in die Synagoge und predigte frei und offen drei Monate lang, lehrte und überzeugte sie von dem Reich Gottes. 9 Als aber einige verstockt waren und nicht glaubten und vor der Menge übel redeten von dem Weg*, trennte er sich von ihnen und sonderte auch die Jünger ab und redete täglich in der Schule des Tyrannus. 10 Und das geschah zwei Jahre lang, sodass alle, die in der Provinz Asia wohnten, das Wort des Herrn hörten, Juden und Griechen. 11 Und Gott wirkte nicht geringe Taten durch die Hände des Paulus. 12 So hielten sie auch die Schweißtücher und andere Tücher, die er auf seiner Haut getragen hatte, über die Kranken, und die Krankheiten wichen von ihnen, und die bösen Geister fuhren aus. 13 Es versuchten aber einige von den Juden, die als Beschwörer umherzogen, den Namen des Herrn Jesus zu nennen über denen, die böse Geister hatten, und sprachen: Ich beschwöre euch bei dem Jesus, den Paulus predigt. 14 Es waren aber sieben Söhne eines jüdischen Hohenpriesters mit Namen Skevas, die dies taten. 15 Aber der böse Geist antwortete und sprach zu ihnen: Jesus kenne ich wohl und von Paulus weiß ich wohl, wer seid ihr aber? 16 Und der Mensch, in dem der böse Geist war, stürzte sich auf sie und überwältigte sie alle und richtete sie so zu, dass sie nackt und verwundet aus dem Haus flohen. 17 Das aber wurde allen bekannt, die in Ephesus wohnten, Juden wie Griechen; und Furcht befiel sie alle und der Name des Herrn Jesus wurde hochgelobt. 18 Es kamen auch viele von denen, die gläubig geworden waren, und bekannten und verkündeten, was sie getan hatten. 19 Viele aber, die Zauberei getrieben hatten, brachten die Bücher zusammen und verbrannten sie öffentlich und berechneten, was sie wert waren, und kamen auf fünfzigtausend Silbergroschen. 20 So breitete sich das Wort aus durch die Kraft des Herrn und wurde mächtig. 21 Als das geschehen war, nahm sich Paulus im Geist vor, durch Makedonien und Achaia zu ziehen und nach Jerusalem zu reisen, und sprach: Wenn ich dort gewesen bin, muss ich auch Rom sehen. 22 Und er sandte zwei, die ihm dienten, Timotheus und Erastus, nach Makedonien; er aber blieb noch eine Weile in der Provinz Asia.

Der Aufruhr des Demetrius

23 Es erhob sich aber um diese Zeit eine nicht geringe Unruhe über den Weg. 24 Denn einer mit Namen Demetrius, ein Silberschmied, machte silberne Tempel der Artemis und verschaffte den Handwerkern nicht geringen Gewinn. 25 Diese und die Zuarbeiter dieses Handwerks versammelte er und sprach: Ihr Männer, ihr wisst, dass unser Wohlstand von diesem Gewerbe kommt; 26 und ihr seht und hört, dass nicht allein in Ephesus, sondern auch fast in der ganzen Provinz Asia dieser Paulus viel Volk überredet und verführt, wenn er sagt: Was mit Händen gemacht ist, das sind keine Götter. 27 Aber es droht nicht nur unser Gewerbe in Verruf zu geraten, sondern auch der Tempel der großen Göttin Artemis wird für nichts geachtet werden; und sie selbst, die verehrt wird in der ganzen Provinz Asia, ja auf dem ganzen Erdkreis, wird ihrer Hoheit beraubt. 28 Als sie das hörten, wurden sie von Zorn erfüllt und schrien: Groß ist die Artemis der Epheser! 29 Und die ganze Stadt geriet in Aufruhr; sie stürmten einmütig zum Theater und ergriffen Gaius und Aristarch aus Makedonien, die Gefährten des Paulus. 30 Da aber Paulus unter das Volk gehen wollte, ließen’s ihm die Jünger nicht zu. 31 Auch einige der Oberen der Provinz Asia, die ihm freundlich gesinnt waren, sandten zu ihm und ermahnten ihn, sich nicht zum Theater zu begeben. 32 Dort schrien die einen dies, die andern das, und die Versammlung war in Verwirrung, und die meisten wussten nicht, warum sie zusammengekommen waren. 33 Einige aber aus der Menge umringten Alexander, den die Juden vorgeschickt hatten. Alexander aber winkte mit der Hand und wollte sich vor dem Volk verantworten. 34 Als sie aber innewurden, dass er Jude war, schrie alles wie aus einem Munde fast zwei Stunden lang: Groß ist die Artemis der Epheser! 35 Als aber der Kanzler das Volk beruhigt hatte, sprach er: Ihr Männer von Ephesus, wo ist ein Mensch, der nicht weiß, dass die Stadt Ephesus eine Hüterin der großen Artemis ist und ihres Bildes, das vom Himmel gefallen ist? 36 Weil das nun nicht zu bestreiten ist, sollt ihr euch ruhig verhalten und nichts Unbedachtes tun. 37 Ihr habt diese Menschen hergeführt, die weder Tempelräuber noch Lästerer unserer Göttin sind. 38 Haben aber Demetrius und mit ihm die Handwerker einen Anspruch an jemanden, so gibt es Gerichte und Statthalter; da lasst sie sich untereinander verklagen. 39 Wollt ihr aber darüber hinaus noch etwas, so kann man es in einer ordentlichen Versammlung entscheiden. 40 Denn wir stehen in Gefahr, wegen der heutigen Empörung verklagt zu werden, ohne dass ein Grund vorhanden ist, mit dem wir diesen Aufruhr entschuldigen könnten. Und als er dies gesagt hatte, ließ er die Versammlung gehen.