2.Mose 37 | Het Boek Lutherbibel 2017

2.Mose 37 | Het Boek

De bouw van de ark

1 Daarna bouwde Besaleël de ark. Hij bestond uit acaciahout en was 1,13 meter lang, 68 cm breed en 68 cm hoog. 2 Hij overtrok de binnenkant en de buitenkant met puur goud en maakte er een gouden lijst omheen. 3 Hij goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de onderkant van de ark, twee aan elke kant. 4 Daarna maakte hij van acaciahout twee draagstokken, overtrok ze met goud 5 en stak ze door de ringen aan de zijkanten van de ark om hem zo te kunnen dragen. 6 Toen maakte hij van puur goud het verzoendeksel, 1,13 meter lang en 68 cm breed. 7 Daarna maakte hij twee gouden engelen en plaatste ze aan de beide korte kanten van het verzoendeksel. 8 Zij vormden één geheel met het verzoendeksel. 9 De engelen spreidden hun vleugels naar boven uit en bedekten zo het verzoendeksel. De gezichten van de engelen waren naar elkaar en op het verzoendeksel gericht. 10 Toen maakte hij van acaciahout de tafel, 90 cm lang, 45 cm breed en 68 cm hoog. 11 Hij overtrok hem met puur goud en maakte er een gouden lijst omheen, 12 een rand van 7,5 cm breed liep rond de rand van de tafel en had op zijn beurt ook weer een gouden lijst. 13 Hij goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de buitenkant van de tafelpoten, 14 vlak onder de gouden rand. 15 Van acaciahout maakte hij draagstokken en hij overtrok ze met goud. Het verdere toebehoren van de tafel—de schotels, schalen, kommen en kannen—maakte hij van puur goud. 17 Ook de kandelaar werd van puur, gedreven goud gemaakt. Het voetstuk, de schacht, de lamphouders en de versieringen in de vorm van amandelbloesems waren helemaal uit één stuk gemaakt. 18 De kandelaar telde zes armen, drie aan elke kant. 19 Elke arm was versierd met afbeeldingen van bloesems. 20 De kandelaar zelf was versierd met amandelbloesems, een onder elke arm en een erboven, vier in totaal. 22 Armen en versieringen waren allemaal uit één stuk gedreven goud. 23 Daarna maakte hij de zeven lampen op de armen, evenals de snuiters en de asbakjes van puur goud. De kandelaar woog in zijn geheel dertig kilo en was geheel van puur goud. 25 Ook het reukofferaltaar werd van acaciahout gemaakt. Het was 45 cm in het vierkant en 90 cm hoog. De horens aan de hoeken van het altaar vormden één geheel met de rest van het altaar. 26 Het hele altaar, ook de horens, werd overtrokken met puur goud en er kwam een gouden lijst omheen. 27 Onder de lijst zat aan beide kanten een gouden ring als houder voor de draagstok. 28 De draagstokken waren van acaciahout en met goud overtrokken. 29 Van heerlijk geurende kruiden, nauwkeurig afgewogen, maakte hij de heilige zalfolie voor de wijding van de priesters en het reukwerk.

Het Boek TM Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Lutherbibel 2017

Die Bundeslade

1 Und Bezalel machte die Lade aus Akazienholz, zwei und eine halbe Elle lang, anderthalb Ellen breit und ebenso hoch, 2 und überzog sie mit feinem Golde innen und außen und machte ihr einen goldenen Kranz ringsherum. 3 Und er goss vier goldene Ringe für ihre vier Ecken, für jede Seite zwei, 4 und machte Stangen aus Akazienholz und überzog sie mit Gold 5 und tat sie in die Ringe an den Seiten der Lade, sodass man sie tragen konnte. 6 Und er machte den Gnadenstuhl aus feinem Golde, zwei und eine halbe Elle lang und anderthalb Ellen breit, 7 und zwei Cherubim aus getriebenem Golde fertigte er für die beiden Enden des Gnadenstuhls, 8 einen Cherub an diesem, den andern an jenem Ende. Am Gnadenstuhl arbeitete er die Cherubim heraus für seine beiden Enden. 9 Und die Cherubim breiteten ihre Flügel nach oben aus und bedeckten damit den Gnadenstuhl, und sie standen Antlitz gegen Antlitz und sahen auf den Gnadenstuhl.

Der Tisch für die Schaubrote

10 Und er machte den Tisch aus Akazienholz, zwei Ellen lang, eine Elle breit und anderthalb Ellen hoch, 11 und überzog ihn mit feinem Golde und machte ihm einen goldenen Kranz ringsherum 12 und machte ihm eine Leiste ringsherum, eine Handbreit hoch, und einen goldenen Kranz um die Leiste. 13 Und er goss für ihn vier goldene Ringe und befestigte sie an den vier Ecken an seinen vier Füßen 14 dicht unter der Leiste, dass man die Stangen hineintun und den Tisch tragen könnte. 15 Und er machte die Stangen aus Akazienholz und überzog sie mit Gold, dass man den Tisch damit trüge. 16 Und er machte auch aus feinem Golde das Gerät für den Tisch: Schüsseln und Löffel, Kannen und Schalen, in denen man das Trankopfer darbringen sollte.

Der Leuchter

17 Und er machte den Leuchter aus feinem, getriebenem Golde. Daran waren der Fuß und der Schaft, Kelche und Knäufe und Blumen. 18 Sechs Arme gingen von seinen Seiten aus, nach jeder Seite drei Arme. 19 Drei Kelche wie Mandelblüten waren an jedem Arm mit Knäufen und Blumen. So gingen die sechs Arme von dem Leuchter aus. 20 An dem Leuchter aber waren vier Kelche mit Knäufen und Blumen, 21 je ein Knauf war unter jedem Paar der sechs Arme, die von ihm ausgingen. 22 Knäufe und Arme gingen aus dem Leuchter hervor. Er war ganz und gar aus feinem Gold getrieben. 23 Und er machte die sieben Lampen mit ihren Dochtscheren und Pfannen aus feinem Gold. 24 Aus einem Zentner feinen Goldes machte er ihn und all sein Gerät.

Räucheraltar, Salböl und Räucherwerk

25 Er machte auch den Räucheraltar aus Akazienholz, eine Elle lang und ebenso breit, viereckig, und zwei Ellen hoch. Seine Hörner waren aus einem Stück mit ihm. 26 Und er überzog ihn mit feinem Golde, seine Platte und seine Wände ringsherum und seine Hörner, und machte ihm einen Kranz ringsherum von Gold 27 und zwei goldene Ringe unter dem Kranz zu beiden Seiten, dass man Stangen hineintäte und ihn damit trüge. 28 Und die Stangen machte er aus Akazienholz und überzog sie mit Gold. 29 Und er machte das heilige Salböl und das Räucherwerk aus reiner Spezerei nach der Kunst des Salbenbereiters.