2.Mose 35 | Het Boek Lutherbibel 2017

2.Mose 35 | Het Boek

Voorbereidingen voor de tabernakel

1 Toen riep Mozes alle Israëlieten bijeen en zei: ‘Dit zijn de woorden die de HERE tot ons heeft gesproken en waarin Hij ons zijn wetten heeft gegeven die wij moeten gehoorzamen. 2 Zes dagen moet er gewerkt worden, maar de zevende dag is een dag van volledige rust, een heilige dag die bestemd is voor de dienst van God. Ieder die op die dag werkt, zal worden gedood. 3 Er mag zelfs geen vuur in de huizen worden aangestoken.’ 4 Toen zei Mozes tegen alle Israëlieten: ‘Dit heeft de HERE bevolen: 5 iedere Israëliet moet met een royaal hart de HERE een gave geven. De volgende voorwerpen komen in aanmerking: goud, zilver en koper; blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen en geitenhaar; roodgeverfde ramsvellen, dassenvellen, acaciahout; olie voor de lampen; kruiden voor het reukwerk en de zalfolie, onyxstenen en andere edelstenen voor het priesterkleed en de borsttas. 10 Laten alle vaklieden komen en maken wat de HERE heeft bevolen: de tabernakel en zijn overkapping, haken, panelen, dwarsbalken, pilaren en voetstukken; de ark met zijn draagstokken, het verzoendeksel en het gordijn voor het Heilige der Heiligen, de tafel met zijn draagstokken, al het toebehoren en de toonbroden; de kandelaar met toebehoren, lampen en lampolie; het reukofferaltaar met zijn draagstokken, de zalfolie en het reukwerk; het gordijn voor de ingang van de tabernakel; het brandofferaltaar met het bijbehorende koperen rooster, de draagstokken en al het toebehoren; het wasvat met zijn voetstuk; de gordijnen van de voorhof, met de pilaren, de voetstukken en het gordijn voor de ingang van de voorhof; de tentpinnen van de tabernakel en de voorhof en de scheerlijnen; de ambtskleding voor de priesters die dienstdoen in de tabernakel: de heilige kleren voor Aäron en zijn zonen, de priesters.’ 20 Na die woorden gingen de Israëlieten naar hun tenten terug om hun geschenken klaar te maken. 21 Korte tijd later kwamen zij, gedreven door de werking van Gods Geest, met hun gaven van materialen die voor de bouw van de tabernakel, dus al het toebehoren en de kleding van de priesters, konden worden gebruikt. 22 Mannen en vrouwen kwamen met een gewillig hart en brachten allerlei gouden voorwerpen; oorringen, neusringen, zegelringen en halssieraden. 23 Anderen brachten blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde ramsvellen en dassenvellen. 24 Weer anderen brachten zilver en koper als hun gave voor de Here; sommigen brachten het acaciahout dat nodig was voor het vervaardigen van verschillende voorwerpen. 25 De vrouwen die goed konden weven en spinnen, maakten blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen. 26 Andere kundige vrouwen sponnen het geitenhaar. 27 De leiders van het volk brachten onyxstenen en andere kostbare stenen voor het priesterkleed en de borsttas, 28 en kruiden en olie voor de lampen en voor de zalfolie en het reukwerk. 29 Zo bracht het volk—iedere man en vrouw die wilde helpen bij het werk dat de HERE hun via Mozes had opgedragen—vrijwillig hun gaven bij Hem. 30 Mozes zei tegen de Israëlieten: ‘De HERE heeft Besaleël—de zoon van Uri en kleinzoon van Chur, uit de stam Juda—aangewezen als leider en uitvoerder van dit grote werk. 32 De HERE heeft hem de wijsheid en het inzicht gegeven om ontwerpen te maken en ze uit te voeren in goud, zilver en koper, 33 het snijden van edelstenen en het zetten ervan en het bewerken van hout. Hij heeft alle capaciteiten voor dit werk. 34 De HERE heeft hem en Oholiab de mogelijkheden gegeven hun vakmanschap aan anderen door te geven. Oholiab is de zoon van Achisamach, uit de stam Dan. 35 De HERE heeft hun speciale vaardigheden gegeven, die van juweliers, houtbewerkers en wevers van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen. Kortom, zij blinken uit in alle vaardigheden die nodig zijn voor de bouw van de tabernakel en alles wat erbij hoort.’

Het Boek TM Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Lutherbibel 2017

Die Sabbatordnung

1 Und Mose versammelte die ganze Gemeinde der Israeliten und sprach zu ihnen: Dies ist’s, was der HERR geboten hat, dass ihr es tun sollt: 2 Sechs Tage sollt ihr arbeiten. Am siebenten Tag aber sei für euch Sabbat, ein Ruhetag, heilig dem HERRN. Wer an diesem Tag arbeitet, soll sterben. 3 Ihr sollt kein Feuer anzünden am Sabbattag in allen euren Wohnungen.

Freiwillige Gaben für die Stiftshütte

4 Und Mose sprach zu der ganzen Gemeinde der Israeliten: Dies ist’s, was der HERR geboten hat: 5 Erhebt von eurem Besitz eine Abgabe für den HERRN. Ein jeder, dessen Herz dazu bereit ist, bringe die Abgabe für den HERRN: Gold, Silber, Bronze, 6 blauen und roten Purpur, Karmesin, feines Leinen und Ziegenhaar, 7 rot gefärbte Widderfelle, Leder und Akazienholz, 8 Öl für die Lampen und Spezerei zum Salböl und zu wohlriechendem Räucherwerk, 9 Onyxsteine und eingefasste Steine zum Priesterschurz und zum Brustschild. 10 Und wer unter euch kundig ist, der komme und mache, was der HERR geboten hat, 11 nämlich die Wohnung mit ihrem Zelt und ihrer Decke, ihren Haken, Brettern, Riegeln, Säulen und Füßen, 12 die Lade mit ihren Stangen, den Gnadenstuhl und Vorhang, 13 den Tisch mit seinen Stangen und all seinem Gerät und die Schaubrote, 14 den Leuchter für das Licht und sein Gerät und seine Lampen und das Öl für das Licht, 15 den Räucheraltar mit seinen Stangen, das Salböl und das wohlriechende Räucherwerk, die Decke, die vor dem Eingang der Wohnung hängt, 16 den Brandopferaltar mit seinem Gitter aus Bronze, seinen Stangen und all seinem Gerät, das Becken mit seinem Gestell; 17 die Behänge des Vorhofs, seine Säulen und Füße und die Decke des Tors am Vorhof, 18 die Zeltpflöcke der Wohnung und des Vorhofs mit ihren Seilen, 19 die gewirkten Kleider zum Dienst im Heiligtum, die heiligen Kleider Aarons, des Priesters, samt den Kleidern seiner Söhne für den priesterlichen Dienst. 20 Da ging die ganze Gemeinde der Israeliten von Mose weg. 21 Und alle, die es gern und freiwillig gaben, kamen und brachten die Abgabe für den HERRN zur Arbeit an der Stiftshütte und für allen Dienst darin und für die heiligen Kleider. 22 Die Männer samt ihren Frauen, alle, deren Herz dazu bereit war, kamen und brachten Spangen, Ohrringe, Ringe und Halsketten und allerlei goldenes Gerät, ein jeder das Gold, das er dem HERRN geweiht hatte. 23 Und wer bei sich blauen und roten Purpur fand, Karmesin, feines Leinen, Ziegenhaar, rot gefärbte Widderfelle und Leder, der brachte sie. 24 Und wer eine Abgabe von Silber und Bronze geben wollte, der brachte sie als Abgabe für den HERRN. Und wer Akazienholz hatte, der brachte es zu allerlei Verwendung für den Dienst. 25 Und alle Frauen, die diese Kunst verstanden, spannen mit ihren Händen und brachten das Garn, blauen und roten Purpur, Karmesin und feines Leinen. 26 Und alle Frauen, die willig dazu waren und sich auf solche Arbeit verstanden, spannen Ziegenhaare. 27 Die Fürsten aber brachten Onyxsteine und eingefasste Steine für den Priesterschurz und die Brusttasche 28 und Spezerei und Öl für den Leuchter und für das Salböl und für das wohlriechende Räucherwerk. 29 Jeder Mann und jede Frau, deren Herz dazu bereit war, etwas zu einer Arbeit beizutragen, die der HERR durch Mose aufgetragen hatte – alle diese Israeliten brachten eine Gabe für den HERRN.

Beauftragung der Kunsthandwerker

30 Und Mose sprach zu den Israeliten: Sehet, der HERR hat mit Namen berufen den Bezalel, den Sohn Uris, des Sohnes Hurs, vom Stamm Juda, 31 und hat ihn erfüllt mit dem Geist Gottes, dass er weise, verständig und geschickt sei zu jedem Werk, 32 kunstreich zu arbeiten in Gold, Silber und Bronze, 33 Edelsteine zu schneiden und einzusetzen, Holz zu schnitzen, um jede kunstreiche Arbeit zu vollbringen. 34 Und er hat ihm auch die Gabe zu unterweisen ins Herz gegeben, ihm und Oholiab, dem Sohn Ahisamachs, vom Stamm Dan. 35 Er hat sie mit Verstand erfüllt, zu machen alle Arbeiten des Goldschmieds und des Kunstwebers und des Buntwebers mit blauem und rotem Purpur, Karmesin und feinem Leinen und des Webers, dass sie jedes Werk ausführen und kunstreiche Entwürfe ersinnen können.