1.Könige 6 | Het Boek Lutherbibel 2017

1.Könige 6 | Het Boek

Salomo start met de bouw van de tempel

1 In de lente van het vierde regeringsjaar van koning Salomo begon deze met de eigenlijke bouw van de tempel. Dit was vierhonderdtachtig jaar nadat het volk Israël uit de slavernij in Egypte was bevrijd. 2 De tempel was 27 meter lang, 9 meter breed en 13,5 meter hoog. 3 Het voorportaal van de tempel was 9 meter lang en 4,5 meter diep. 4 Overal in het gebouw werden smalle ramen aangebracht. 5 Over de volle lengte van de tempel werd aan beide zijden, langs de buitenmuren, een aanbouw met kamers gemaakt. 6 Deze aanbouw telde drie verdiepingen, waarvan de onderste 2,25 meter, de middelste 2,7 meter en de bovenste 3,15 meter breed was. De kamers waren aan de tempelmuren bevestigd met balken die op blokken rustten die uit de muur staken, de balken zaten dus niet in de muur vast. 7 De stenen die voor de bouw van de tempel werden gebruikt, waren in de steengroeve pasklaar gemaakt. De hele bouw werd uitgevoerd zonder dat ook maar ergens het geluid van een hamer, bijl of ander gereedschap werd vernomen op het bouwterrein. 8 De onderste verdieping met kamers was vanaf de rechterkant van de tempel toegankelijk en daar liep ook een wenteltrap omhoog naar de tweede verdieping. Een andere trap leidde van de tweede naar de derde verdieping. 9 Toen de bouw van de tempel was voltooid, dekte Salomo alles, ook de balken en pilaren, af met cederhouten panelen. 10 Zoals gezegd, stond langs de zijden van de tempel een aanbouw met cederhouten balken bevestigd aan de tempelmuren. Elke verdieping van deze aanbouw was 2,25 meter hoog. 11 Toen gaf de HERE Salomo de volgende boodschap over de tempel die hij aan het bouwen was: ‘Als u doet wat Ik zeg en al mijn geboden gehoorzaamt, zal Ik doen wat Ik tegen uw vader David heb gezegd: 13 Ik zal te midden van de Israëlieten wonen en hen nooit in de steek laten.’ 14 Daarna voltooide Salomo de bouw van de tempel. 15 Het hele interieur, van de vloer tot aan het dak, was betimmerd met cederhout en op de vloer lagen planken van cipressenhout. 16 De negen meter lange kamer aan het uiterste einde van de tempel—het Heilige der Heiligen—was eveneens van de vloer tot aan het dak met cederhout betimmerd. 17 Het overige deel van de tempel, buiten het Heilige der Heiligen, was achttien meter lang. 18 Door de hele tempel was de cederhouten betimmering versierd met houtsnijwerk van bloemknoppen en geopende bloemen. Van de stenen muur was niets meer te zien. 19 De achterste kamer was de plaats waar de ark van het verbond van de HERE geplaatst zou worden. 20 Dit binnenste heiligdom was negen meter lang, breed en hoog. De muren en het plafond werden overtrokken met puur goud en Salomo maakte een cederhouten altaar voor deze kamer. 21 Daarna overtrok hij ook het interieur van de rest van de tempel met goud, inclusief het cederhouten altaar dat voor het Heilige der Heiligen stond. Tevens vervaardigde hij een gordijn, hangend aan gouden kettingen, dat de toegang tot het Heilige der Heiligen afsloot. 23 In het binnenste heiligdom plaatste Salomo twee afbeeldingen van engelen van olijfhout, elk 4,5 meter hoog. Zij werden zó neergezet dat hun uitgestrekte vleugels van muur tot muur reikten en hun andere vleugels elkaar in het midden van de kamer raakten. Elke vleugel was 2,25 meter lang, zodat iedere engel van vleugeltip tot vleugeltip 4,5 meter mat. De beide engelen werden overtrokken met goud. 29 Engelenfiguren, palmbomen en open bloemen werden uitgesneden in de muren van de beide kamers in de tempel 30 en de vloer van de beide vertrekken werd overtrokken met goud. 31 De deurposten van de ingang tot het binnenste heiligdom namen een vijfde deel van de breedte van de muur in beslag 32 en de twee olijfhouten deuren van de toegang waren ook versierd met uitgesneden figuren van cherubs, palmbomen en open bloemen, alles weer overtrokken met goud. 33 Daarna maakten zij de olijfhouten deurposten van de ingang van de tempel, die een kwart van de breedte van de muur besloegen. 34 Er waren twee vouwdeuren van cipressenhout en elke deur was zo geconstrueerd dat hij door middel van scharnieren tegen de muur kon worden geklapt. 35 Ook in deze deuren waren cherubs, palmbomen en bloemen uitgesneden die zorgvuldig met goud waren overtrokken. 36 De muur van de binnenste voorhof bestond uit drie rijen uitgehouwen stenen en één rij cederhouten stammen. 37 De fundering voor de tempel werd gelegd in de tweede maand van het vierde regeringsjaar van Salomo 38 en het hele gebouw was volledig afgebouwd in de achtste maand van zijn elfde regeringsjaar. De bouw duurde dus zeven jaar.

Het Boek TM Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Lutherbibel 2017

Der Bau des Tempels

1 Im vierhundertachtzigsten Jahr nach dem Auszug Israels aus Ägyptenland, im vierten Jahr der Herrschaft Salomos über Israel, im Monat Siw, das ist der zweite Monat, wurde das Haus dem HERRN gebaut. 2 Das Haus aber, das der König Salomo dem HERRN baute, war sechzig Ellen lang, zwanzig Ellen breit und dreißig Ellen hoch. 3 Und er baute eine Vorhalle vor der Tempelhalle des Hauses, zwanzig Ellen lang nach der Breite des Hauses und zehn Ellen breit vor dem Hause her. 4 Und er machte am Hause Fenster mit festen Stäben davor. 5 Und er baute einen Umgang an der Wand des Hauses ringsumher, sodass er um die Tempelhalle und um das Allerheiligste herging, und machte Seitengemächer ringsumher. 6 Der untere Gang war fünf Ellen weit und der mittlere sechs Ellen weit und der dritte sieben Ellen weit; denn er machte Absätze außen am Hause ringsumher, sodass die Balken nicht in die Wände des Hauses eingriffen. 7 Und als das Haus gebaut wurde, waren die Steine bereits ganz zugerichtet, sodass weder Hammer noch Beil noch irgendein eisernes Werkzeug beim Bau des Hauses zu hören war. 8 Die Tür zum unteren Seitengemach war auf der rechten Seite des Hauses; über eine Wendeltreppe ging man hinauf auf den Mittelgang und vom Mittelgang auf den dritten. 9 So baute er das Haus und vollendete es. Und er deckte das Haus mit Balken und Tafelwerk von Zedern. 10 Und er baute Gänge um das ganze Haus herum, je fünf Ellen hoch, und verband sie mit dem Hause durch Balken von Zedernholz. 11 Und es geschah des HERRN Wort zu Salomo: 12 So sei es mit dem Hause, das du baust: Wirst du in meinen Satzungen wandeln und nach meinen Rechten tun und alle meine Gebote halten und in ihnen wandeln, so will ich mein Wort an dir wahr machen, das ich deinem Vater David gegeben habe, 13 und will wohnen unter Israel und will mein Volk Israel nicht verlassen. 14 Und Salomo baute das Haus und vollendete es. 15 Er bedeckte die Wände des Hauses innen mit Brettern von Zedernholz. Vom Boden des Hauses bis an die Decke täfelte er es innen mit Holz, und den Boden des Hauses täfelte er mit Brettern von Zypressenholz. 16 Und er baute zwanzig Ellen von der Rückseite des Hauses entfernt eine Wand aus zedernen Brettern vom Boden bis an die Decke und baute so im Innern einen Raum, das Allerheiligste. 17 Die Tempelhalle vor dem Allerheiligsten war vierzig Ellen lang. 18 Innen war das ganze Haus lauter Zedernholz mit geschnitzten Früchten und Blumenwerk, sodass man keinen Stein sah. 19 Das Allerheiligste machte er im Innern des Hauses, damit man die Lade des Bundes des HERRN dahin stellte. 20 Und vor dem Allerheiligsten, das zwanzig Ellen lang, zwanzig Ellen breit und zwanzig Ellen hoch war und überzogen mit lauterem Gold, überzog er auch den Altar aus Zedernholz. 21 Und Salomo überzog das Haus innen mit lauterem Gold und zog goldene Riegel vor dem Allerheiligsten her, das er mit Gold überzogen hatte, 22 sodass das ganze Haus ganz mit Gold überzogen war. Dazu überzog er auch den ganzen Altar vor dem Allerheiligsten mit Gold. 23 Er machte im Allerheiligsten zwei Cherubim, zehn Ellen hoch, von Ölbaumholz. 24 Fünf Ellen hatte ein Flügel eines jeden Cherubs, sodass zehn Ellen waren von dem Ende seines einen Flügels bis zum Ende seines andern Flügels. 25 So hatte auch der andere Cherub zehn Ellen, und beide Cherubim hatten dasselbe Maß und dieselbe Gestalt. 26 Auch war jeder Cherub zehn Ellen hoch. 27 Und er stellte die Cherubim mitten ins Allerheiligste. Und die Cherubim breiteten ihre Flügel aus, sodass der Flügel des einen Cherubs die eine Wand berührte und der Flügel des andern Cherubs die andere Wand berührte. Aber in der Mitte berührte ein Flügel den andern. 28 Und er überzog die Cherubim mit Gold. 29 An allen Wänden des Hauses ließ er ringsum Schnitzwerk machen von Cherubim, Palmen und Blumenwerk, innen und außen. 30 Auch überzog er innen und außen den Boden mit Goldblech. 31 Und an der Tür des Allerheiligsten machte er zwei Türflügel von Ölbaumholz mit fünfeckigen Pfosten 32 und ließ Schnitzwerk darauf machen von Cherubim, Palmen und Blumenwerk und überzog sie mit Goldblech. 33 Ebenso machte er auch an der Tür der Tempelhalle viereckige Pfosten von Ölbaumholz 34 und zwei Türen von Zypressenholz, sodass jede Tür zwei Flügel hatte, die sich drehten, 35 und machte Schnitzwerk darauf von Cherubim, Palmen und Blumenwerk und überzog es mit Gold, genau wie es eingegraben war. 36 Er baute auch den inneren Vorhof von drei Schichten behauener Steine und von einer Schicht Zedernbalken. 37 Im vierten Jahr, im Monat Siw, wurde der Grund gelegt zum Hause des HERRN, 38 und im elften Jahr, im Monat Bul, das ist der achte Monat, wurde das Haus vollendet, wie es sein sollte, sodass sie sieben Jahre daran bauten.