Jesaja 31 | Het Boek English Standard Version

Jesaja 31 | Het Boek

Het ‘zwaard van God’ zal toeslaan

1 Wee hun die naar Egypte gaan om hulp, die vertrouwen op paarden, strijdwagens en machtige ruiters in plaats van op de Heilige van Israël, en Hem niet om raad vragen. 2 In zijn wijsheid brengt Hij een groot kwaad over zijn volk en Hij verandert niet van gedachten. Hij keert Zich tegen zijn volk om hun slechtheid en tegen ieder die hen helpt. 3 Want deze Egyptenaren zijn slechts mensen, geen God! Hun paarden zijn van vlees, geen machtige geesten! Als de HERE zijn vuist tegen hen balt, zullen zij struikelen en vallen, samen met degenen die zij wilden helpen. Zij zullen allen te gronde worden gericht. 4 Maar de HERE heeft mij dit gezegd: ‘Als een leeuw, zelfs al is hij nog maar jong, een schaap doodt, schenkt hij geen aandacht aan het geschreeuw en lawaai van de herder. Hij gaat zijn gang en eet van zijn prooi. Zo zal de HERE ook doen als Hij komt om op de berg Sion te strijden. Niemand zal Hem kunnen afschrikken! Hij, de HERE van de hemelse legers, zal over Jeruzalem waken als vogels die rond hun nest wieken. Hij zal de stad verdedigen en haar verlossen. 6 Daarom, mijn volk, keer terug naar Hem van wie u zo ver bent afgedwaald. 7 Ik weet dat de dag zal komen dat ieder van u zijn gouden en zilveren afgodsbeelden zal weggooien die u in uw zondigheid hebt gemaakt. 8 Dan zullen de Assyriërs worden vernietigd, maar niet door zwaarden van mensen. Het “zwaard van God” zal hen verslaan. Zij zullen in paniek op de vlucht slaan. De sterke, jonge Assyriërs zullen worden weggeleid als slaven. 9 Zelfs hun aanvoerders zullen beven van schrik en op de vlucht slaan wanneer zij de oorlogsvaandels van Israël zien,’ zegt de HERE. ‘Want de vlam van God brandt helder in Jeruzalem.’

Het Boek TM Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc. Used with permission. All rights reserved worldwide. “Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

English Standard Version

Woe to Those Who Go Down to Egypt

1 Woe* to those who go down to Egypt for help and rely on horses, who trust in chariots because they are many and in horsemen because they are very strong, but do not look to the Holy One of Israel or consult the Lord! 2 And yet he is wise and brings disaster; he does not call back his words, but will arise against the house of the evildoers and against the helpers of those who work iniquity. 3 The Egyptians are man, and not God, and their horses are flesh, and not spirit. When the Lord stretches out his hand, the helper will stumble, and he who is helped will fall, and they will all perish together. 4 For thus the Lord said to me, “As a lion or a young lion growls over his prey, and when a band of shepherds is called out against him he is not terrified by their shouting or daunted at their noise, so the Lord of hosts will come down to fight* on Mount Zion and on its hill. 5 Like birds hovering, so the Lord of hosts will protect Jerusalem; he will protect and deliver it; he will spare and rescue it.” 6 Turn to him from whom people* have deeply revolted, O children of Israel. 7 For in that day everyone shall cast away his idols of silver and his idols of gold, which your hands have sinfully made for you. 8 “And the Assyrian shall fall by a sword, not of man; and a sword, not of man, shall devour him; and he shall flee from the sword, and his young men shall be put to forced labor. 9 His rock shall pass away in terror, and his officers desert the standard in panic,” declares the Lord, whose fire is in Zion, and whose furnace is in Jerusalem.