HET

  • DBU
  • ELB
  • EU
  • GNB
  • HFA
  • LUT
  • MENG
  • NeÜ
  • NGÜ
  • NLB
  • SLT
  • ZB

Suche nach "god" | Het Boek

Het Boek (4293 Treffer)
1Mo 1,1 De schepping In het begin maakte God de hemelen en de aarde. 1Mo 1,2 De aarde was woest en leeg en over de watermassa lag een diepe duisternis. Maar de Geest van God zweefde boven de watermassa. 1Mo 1,3 Toen zei God: ‘Laat er licht zijn.’ En toen was er licht. 1Mo 1,4 Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker. 1Mo 1,6 Toen zei God: ‘Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd.’ 1Mo 1,7 Zo maakte God de wolkenhemel, door de watermassa te verdelen tussen hemel en aarde. 1Mo 1,9 Daarna zei God: ‘Laat het water onder de hemel samenstromen in zeeën en het droge land zichtbaar worden.’ En dat gebeurde. 1Mo 1,10 God noemde het droge land ‘aarde’ en het samengestroomde water ‘zeeën’. God zag dat het goed was. 1Mo 1,11 En God zei: ‘Laten er allerlei gewassen, zaaddragende planten en vruchtbomen met zaad in hun vruchten op aarde groeien. De zaden zullen steeds weer planten en bomen voortbrengen.’ Dat gebeurde en ook nu was het goed, zag God. 1Mo 1,14 Toen zei God: ‘Ik wil dat er heldere lichten aan de hemel verschijnen om de aarde te verlichten en het verschil tussen dag en nacht aan te geven. Die lichten zullen de vaste tijden regelen en de dagen en jaren aangeven.’ En zo gebeurde het. 1Mo 1,16 God maakte twee grote lichten, de zon en de maan, die de aarde moesten verlichten. Het grootste licht, de zon, beheerste de dag en het kleinere, de maan, beheerste de nacht. Tegelijkertijd maakte God de sterren. 1Mo 1,18 dag en nacht aan te geven en het donker van het licht te scheiden. God zag dat het goed was. 1Mo 1,20 Vervolgens zei God: ‘Ik wil dat de zeeën wemelen van vis en ander leven en laat de lucht vol zijn met allerlei soorten vogels.’ 1Mo 1,21 Zo maakte God de grote zeedieren, allerlei vissen en vogels, elk naar hun eigen aard. En Hij keek er met welgevallen naar 1Mo 1,24 God zei toen: ‘Laat de aarde dieren voortbrengen: vee, kruipende dieren en allerlei wilde dieren.’ En weer gebeurde wat Hij had gezegd. 1Mo 1,25 God maakte alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, elk naar hun eigen soort. God zag dat ook dat goed was. 1Mo 1,26 Toen zei God: ‘Laat Ons mensen maken die op Ons lijken en kunnen heersen over alle dieren op aarde, in de zeeën en in de lucht.’ 1Mo 1,27 God schiep daarop de mens als zijn evenbeeld. Als man en vrouw schiep Hij hen. 1Mo 1,28 God zegende hen en zei: ‘Vermenigvuldig je, bevolk de aarde en onderwerp haar. Heers over de vissen, de vogels en alle andere dieren. 1Mo 1,31 Toen overzag God alles wat Hij gemaakt had en het was heel goed. Het werd avond en het werd weer morgen: de zesde dag. 1Mo 2,2 Op de zevende dag rustte God na afloop van zijn scheppend werk. 1Mo 2,4 Dit is een samenvatting van het werk dat de HERE God verrichtte toen Hij de hemelen en de aarde heeft gemaakt. 1Mo 2,5 Er waren nog geen planten of gewassen opgekomen uit de aarde, omdat de HERE God het nog niet had laten regenen. Ook was er nog niemand die het land kon bewerken. 1Mo 2,7 Toen vormde de HERE God het lichaam van de mens uit stof van de aarde en blies hem de levensadem in. Zo werd de mens een levend wezen. 1Mo 2,8 De HERE God plantte een hof in Eden, in het oosten en bracht de mens die Hij had geschapen daarheen. 1Mo 2,15 De HERE God plaatste de mens in de hof van Eden om de zorg daarvan op zich te nemen en de hof te bewerken. 1Mo 2,18 En de HERE God zei: ‘Het is niet goed voor de mens alleen te zijn. Ik zal iemand maken met wie hij zijn leven kan delen en die hem kan helpen.’ 1Mo 2,19 De HERE God maakte uit het stof dieren en vogels en bracht ze bij de mens om te zien hoe hij ze zou noemen. De naam die hij koos, zou voor altijd hun naam blijven. Maar geen van deze dieren was geschikt als helper voor Adam. 1Mo 2,21 Toen liet de HERE God Adam in een diepe slaap vallen, nam een rib uit zijn lichaam en sloot de plaats waaruit Hij de rib had genomen. 1Mo 3,1 De zondeval De slang was listiger dan alle andere dieren die de HERE God had gemaakt. Hij zocht de vrouw op en vroeg: ‘God heeft jullie zeker wel verboden van de bomen in de hof te eten, hè?’ 1Mo 3,5 God zegt dat alleen omdat Hij weet dat jullie aan Hem gelijk zullen zijn als je daarvan eet. Je ogen zullen opengaan en net als God zul je het onderscheid kennen tussen goed en kwaad.’ 1Mo 3,8 Die avond hoorden zij de HERE God door de hof wandelen en zij verborgen zich snel tussen de bomen. 1Mo 3,9 De HERE God riep: ‘Adam, waar ben je?’ 1Mo 3,11 ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent?’ vroeg de HERE God. ‘Of heb je soms gegeten van de boom waarvoor Ik jullie had gewaarschuwd?’ 1Mo 3,13 De HERE God wendde Zich tot de vrouw en vroeg: ‘Hoe kon je dat nu doen?’ Zij antwoordde: ‘De slang heeft mij bedrogen en misleid.’ 1Mo 3,14 Toen zei de HERE God tegen de slang: ‘Ik zal je hiervoor straffen. Je zult vervloekt zijn onder alle dieren op aarde, je hele verdere leven zul je op je buik door het stof kruipen. 1Mo 3,16 Na die woorden zei God tegen de vrouw: ‘Met veel pijn en moeite zul je je kinderen krijgen. Je zult verlangen naar je man en hij zal over je heersen!’ 1Mo 3,21 De HERE God maakte van dierenhuid kleding voor Adam en zijn vrouw en trok hun die aan. 1Mo 3,22 ‘Door te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad is de mens aan Ons gelijk geworden. Als hij nu van de boom van het leven eet, zal hij ook nog voor altijd leven,’ zei de HERE God. 1Mo 3,24 God verdreef de mens en plaatste aan de oostkant van de hof cherubs en een vlammend zwaard dat flitsend heen en weer schoot, om de toegang tot de boom van het leven te bewaken. 1Mo 4,25 Adam en Eva kregen later nog een zoon en noemden hem Set. ‘Want,’ zei Eva, ‘God heeft mij een zoon gegeven in de plaats van Abel, die door Kaïn werd vermoord.’ 1Mo 4,26 Set groeide op en kreeg een zoon die hij Enos noemde. In die tijd begonnen de mensen de HERE God voor het eerst te aanbidden. 1Mo 5,1 De nakomelingen van Adam Hier volgt een lijst van de nakomelingen van Adam, de mens die God schiep naar zijn gelijkenis. 1Mo 5,2 God schiep de mens als man en vrouw en zegende hen. Hij noemde hen ‘mens’ vanaf het begin. 1Mo 5,21 Henoch was vijfenzestig jaar oud toen zijn zoon Metuselach werd geboren. Hij leefde daarna nog driehonderd jaar als trouwe dienaar van God. Hij kreeg nog meer zonen en dochters en toen hij driehonderdvijfenzestig jaar oud was geworden, verdween hij. God had hem van de aarde weggenomen. 1Mo 5,28 Lamech was honderdtweeëntachtig jaar oud toen zijn zoon Noach (Troost) werd geboren. ‘Want,’ zei Lamech, ‘deze zoon zal troost brengen voor het harde werk dat wij moeten doen op deze door God vervloekte grond.’ Na Noachs geboorte leefde Lamech nog vijfhonderdvijfennegentig jaar en kreeg nog meer zonen en dochters. Hij werd zevenhonderdzevenenzeventig jaar oud. Toen stierf hij. 1Mo 6,2 In die tijd lieten zonen van God hun oog vallen op dochters van mensen. Onder de indruk van hun schoonheid, namen zij hen tot vrouw. 1Mo 6,4 In die tijd waren er reuzen op aarde, de kinderen van zonen van God en dochters van mensen. Ze zijn bekend als de helden uit het verre verleden. 1Mo 6,9 Hier volgt de geschiedenis van Noach, de enige rechtvaardige en oprechte man op aarde. Hij leefde in nauwe verbondenheid met God. 1Mo 6,11 In de loop van de tijd werden de mensen steeds slechter en gewelddadiger in de ogen van God. 1Mo 6,22 Noach volgde alle aanwijzingen van God op. 1Mo 7,8 Alle dieren die bestemd waren om te offeren of om op te eten, en de andere soorten, kwamen in paren naar de ark: mannetjes en vrouwtjes, precies zoals God het Noach had gezegd. 1Mo 7,15 Ze kwamen twee aan twee, mannetjes en vrouwtjes, precies zoals God het had bevolen. 1Mo 7,16 Toen sloot de HERE God de toegang tot de ark. 1Mo 7,23 God vernietigde alles, uitgezonderd Noach en zijn familie die in de ark waren. 1Mo 8,1 Het water zakt Maar God had Noach en de dieren in de ark niet vergeten. Hij stuurde de wind over het water en langzaam begon het water te zakken. 1Mo 8,15 Toen zei God tegen Noach: 1Mo 9,1 Gods eeuwige belofte aan Noach God zegende Noach en zijn zonen en zei hun dat zij veel kinderen zouden voortbrengen, zodat de aarde weer werd bevolkt. 1Mo 9,2 ‘Alle wilde dieren, de vogels en de vissen zullen bang voor u zijn,’ vertelde God Noach, ‘want Ik heb ze in uw macht gegeven. Voortaan zullen zij een deel van uw voedsel zijn, net zoals het koren en de groenten. 1Mo 9,6 Want als u het bloed van een mens vergiet, zal uw bloed door mensen vergoten worden, want God heeft de mens als zijn evenbeeld gemaakt. 1Mo 9,8 Toen zei God tegen Noach en zijn zonen: 1Mo 9,26 Hij vervolgde: ‘Gezegend zij de HERE, de God van Sem. De Kanaänieten zullen de slaven van Sem zijn. God zegent Jafet en laat hem bij zijn broer Sem inwonen. De Kanaänieten zullen ook zijn slaven zijn.’ 1Mo 10,25 Eber kreeg twee zonen: Peleg (dat betekent Verdeeldheid, tijdens zijn leven verdeelde God de talen van de mensen) en Joktan. 1Mo 11,8 Op die manier verspreidde God de mensen over de hele aarde en zij stopten met de bouw van de stad. 1Mo 14,18 Melchisedek, de koning van Salem (Jeruzalem), die priester was van God, de Allerhoogste, kwam met brood en wijn voor Abram en zijn mannen. 1Mo 14,19 Melchisedek zegende Abram met de woorden: ‘God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, moge u zegenen, Abram. En geprezen zij God, die uw vijanden het onderspit heeft laten delven.’ Hierna schonk Abram Melchisedek een tiende deel van alles wat hij had heroverd. 1Mo 14,22 Maar Abram weigerde: ‘Ik zweer bij de HERE God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde: 1Mo 15,2 Maar Abram zei: ‘Och HERE, mijn God, U kunt mij wel zegenen, maar wat helpt dat, nu ik geen zoon heb? 1Mo 15,5 God nam Abram mee naar buiten en wees naar de nachtelijke hemel: ‘Kijk naar boven en tel al die sterren eens als u kunt! Zo zal uw nageslacht zijn: ontelbaar!’ 1Mo 15,6 Abram geloofde het woord van de HERE en dat was de reden dat God hem als een rechtvaardig mens beschouwde. 1Mo 15,8 Abram vroeg: ‘Maar HERE, mijn God, hoe kan ik er zeker van zijn dat U mij dit land zult geven?’ 1Mo 15,9 God antwoordde: ‘Haal een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif.’ 1Mo 15,13 Toen zei God tegen Abram: ‘Uw nakomelingen zullen vierhonderd jaar in een vreemd land wonen, ze zullen daar slaven zijn en slecht behandeld worden. 1Mo 16,11 U bent in verwachting en u zult een zoon krijgen. Noem hem Ismaël (God luistert), want de HERE heeft uw klachten gehoord. 1Mo 16,13 Hierna noemde Hagar de naam van de Here—want Hij was het die met haar had gesproken—‘de God, die ziet en door mij werd gezien.’ Ze was verbaasd dat zij God had gezien en toch nog in leven was. 1Mo 17,1 God stelt de besnijdenis in Toen Abram negenennegentig jaar oud was, kwam de HERE bij hem en zei: ‘Ik ben God, de Almachtige, gehoorzaam Mij en leef als een oprecht man. 1Mo 17,4 God vervolgde: ‘U zult niet de vader van één, maar van vele volken worden. Ik zal ook uw naam veranderen. 1Mo 17,7 Dit verbond zal overgaan op elke nieuwe generatie, voor altijd. Ook voor uw kinderen en hun kinderen zal Ik een God zijn. Het land Kanaän zal voor altijd van u en uw nakomelingen zijn. En Ik zal uw God zijn. 1Mo 17,15 ‘Wat uw vrouw Sarai betreft,’ ging God verder, ‘zij zal niet langer Sarai heten, maar Sara (Prinses). 1Mo 17,19 Maar God zei: ‘Nee, uw vrouw Sara zal een zoon krijgen die Isaak (Gelach) zal heten en Ik zal mijn verbond ook met hem en zijn nakomelingen sluiten, voor altijd. 1Mo 17,22 Zo eindigde het gesprek en God verliet Abraham. 1Mo 17,23 Diezelfde dag nog besneed Abraham Ismaël en alle andere mannelijke huisgenoten—daar geboren of ergens gekocht—zoals God hem had opgedragen. 1Mo 18,29 Abraham vervolgde: ‘En als het er maar veertig zijn?’ God antwoordde: ‘Ik zal de stad niet vernietigen als Ik er veertig vind.’ 1Mo 18,30 ‘Word alstublieft niet boos,’ pleitte Abraham, ‘als ik zeg: wat als het er maar dertig zijn?’ En God antwoordde: ‘Ik zal niets vernietigen als het er dertig zijn.’ 1Mo 18,31 Toen zei Abraham: ‘Nu ik heb gewaagd tegen de HERE te spreken, kan ik ook verder spreken. Stel dat er maar twintig rechtvaardigen zijn?’ En God zei: ‘Ter wille van die twintig zal Ik de stad laten voortbestaan.’ 1Mo 19,16 Lot aarzelde nog, maar de engelen grepen hem, zijn vrouw en zijn twee dochters bij de hand en renden de stad uit. God wilde hen sparen. 1Mo 19,29 Zo willigde God Abrahams verzoek in. Hij spaarde Lot en haalde hem op tijd uit het gebied van de enorme vernietiging en massale dood. 1Mo 20,3 Maar God verscheen ʼs nachts in een droom aan Abimelech en zei tegen hem: ‘U bent ten dode opgeschreven, want de vrouw die u bij u hebt genomen, is een getrouwde vrouw.’ 1Mo 20,6 ‘Dat weet Ik,’ antwoordde God, ‘daarom heb Ik voorkomen dat u zou zondigen en haar aan zou raken. 1Mo 20,17 Toen bad Abraham en vroeg God om de koning, de koningin en de andere vrouwen van de hofhouding te genezen. 1Mo 21,4 en acht dagen later besneed hij hem, zoals God had bepaald. 1Mo 21,6 Sara was trots en blij. ‘God heeft mij vreugde gebracht,’ zei zij. ‘Allen die ervan horen, zullen net zo blij zijn als ik. 1Mo 21,12 Maar God zei tegen hem: ‘U hoeft u geen zorgen te maken over die twee. Doe wat Sara heeft gezegd, want alleen Isaaks kinderen zullen uw nakomelingen genoemd worden. 1Mo 21,17 God hoorde de jongen schreeuwen en de Engel van God riep Hagar vanuit de hemel toe: ‘Hagar, wat is er aan de hand? U moet niet bang zijn! God heeft het huilen van het kind gehoord. 1Mo 21,19 Toen opende God haar ogen en zij zag een bron. Ze vulde haar waterzak en gaf het kind te drinken. 1Mo 21,20 God zegende de jongen, die in de woestijn van Paran opgroeide en een uitstekend boogschutter werd. Zijn moeder regelde later voor hem een huwelijk met een Egyptisch meisje. 1Mo 21,22 In diezelfde tijd brachten koning Abimelech en zijn opperbevelhebber Pichol Abraham een bezoek. De koning zei: ‘Het is duidelijk dat God u overal mee helpt, 1Mo 21,23 beloof mij daarom dat u mij en mijn opvolgers nooit zult bedriegen, maar altijd op goede voet zult blijven met mijn land. Ik heb u immers ook goed behandeld. Kunt u mij dat bij de naam van God zweren?’ 1Mo 21,33 Abraham plantte een tamarisk bij de put en aanbad daar de HERE, de eeuwige God. 1Mo 22,1 Abrahams geloof op de proef gesteld Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. ‘Abraham!’ zei God. ‘Ja, HERE, hier ben ik,’ antwoordde Abraham.
Weitere Ergebnisse laden ...