1Cuando los jueces gobernaban en Israel, un hombre llamado Elimélec, de Belén de Judá, se fue a causa del hambre que azotaba al país y se estableció en la tierra de Moab.2Con él se fueron su esposa Noemí, y sus dos hijos Majlón y Quilión. Todos ellos efrateos.3Estando en Moab murió Elimélec, y Noemí quedó con sus dos hijos.4Los dos jóvenes, Quilión y Majlón, se casaron con Orfa y Rut respectivamente, que eran moabitas, y residieron allí unos diez años. Algún tiempo después ambos hombres murieron, y Noemí quedó sola, sin esposo y sin hijos.6Decidió regresar a Israel con sus dos nueras, porque había oído decir que el SEÑOR había nuevamente bendecido a su pueblo con muy buenas cosechas.8Pero después de comenzado el viaje de regreso, Noemí dijo a sus dos nueras: ―¿Por qué no regresan mejor a casa de sus padres? Quizás Dios las recompense por la fidelidad que han mostrado a sus maridos y a mí.9Tal vez él las bendiga y les conceda que tengan otro matrimonio feliz. Y las besó. Pero ellas se pusieron a llorar.10―No —dijeron—. Queremos ir contigo y vivir en tu pueblo.11Pero Noemí replicó: ―Es mejor que regresen a su pueblo. Yo no voy a tener más hijos que puedan casarse con ustedes.*12No, hijas mías, regresen a casa de sus padres, porque yo soy demasiado vieja para tener marido. Y aun si ello fuera posible, y yo pudiera concebir esta noche y dar a luz hijos,13¿esperarían ustedes a que ellos crecieran? No, por supuesto que no, queridas hijas mías. ¡No saben cuánto siento que el SEÑOR me haya castigado de esta manera y que esto les cause dolor!14Nuevamente se pusieron a llorar, y Orfa besó a su suegra para despedirse, y regresó a su pueblo natal. Sin embargo, Rut siguió junto a Noemí.15―Mira —le dijo Noemí—, tu concuña ha regresado a su pueblo y a sus dioses. Tú deberías hacer lo mismo.16Pero Rut replicó: ―No me pidas que te deje y me aparte de ti; adondequiera que tú vayas iré yo, y viviré donde tú vivas; tu pueblo será mi pueblo, y tu Dios será mi Dios.17Quiero morir donde tú mueras, y ser sepultada allí. Y que Dios me castigue si no cumplo mi promesa. Nada nos separará, ¡ni siquiera la muerte!18Cuando Noemí se dio cuenta de que Rut estaba decidida y que no podría persuadirla en sentido contrario, ya no intentó convencerla.19Al llegar ambas a Belén, el pueblo se conmovió. ―¿Es realmente Noemí? —preguntaban las mujeres.20Pero ella contestaba: ―No me llamen Noemí. Llámenme Mara (Noemí significa “dulce”; Mara significa “amarga”), porque el Todopoderoso me ha dado gran amargura.21Salí de aquí llena, y el SEÑOR me ha devuelto vacía. ¿Por qué habría de llamarme Noemí cuando el SEÑOR me ha vuelto la espalda y me ha enviado tal calamidad?22El regreso de ellas de Moab y su llegada a Belén coincidió con el tiempo de la cosecha de la cebada.
Het Boek
Ruth blijft trouw aan Noömi
1In de tijd dat Israël door de richters werd geleid, trof een hongersnood het land.2Elimelech, een man uit Bethlehem in Juda, week daarom met zijn vrouw Noömi en hun twee zonen Machlon en Kiljon uit naar het land Moab. Daar bleven zij een tijdlang als vreemdeling wonen.3Na enige tijd stierf Elimelech en Noömi bleef achter met haar twee zonen.4Zij trouwden allebei met een Moabitische, de ene heette Orpa, de andere Ruth. Toen zij daar ongeveer tien jaar gewoond hadden,5stierven beide mannen en Noömi bleef helemaal alleen achter.6Omdat zij, daar in Moab, had gehoord dat de HERE zijn volk had gezegend met een goede oogst, waardoor er weer voldoende te eten was, besloot zij met haar schoondochters terug te gaan naar Israël.7De drie vrouwen verlieten hun woonplaats en gingen op reis naar Juda. Onderweg zei Noömi tegen haar schoondochters:8‘Gaan jullie nu maar terug naar je eigen moeder. De HERE zal jullie belonen voor de liefde die jullie mijn zonen en mij hebben gegeven.9De HERE zal jullie zegenen met een nieuw huwelijk, zodat jullie weer veilig en beschermd zijn.’ Toen kuste zij hen en de twee meisjes barstten in tranen uit.10‘Nee, nee,’ zeiden Orpa en Ruth, ‘wij willen met u mee naar uw volk!’11Maar Noömi wierp tegen: ‘Het is beter dat jullie teruggaan. Ik zal immers geen zonen meer krijgen met wie jullie kunnen trouwen.12Nee, mijn dochters, ga terug naar je ouders. Ik ben nu te oud om opnieuw te trouwen. En zelfs al werd ik zwanger en bracht ik zonen ter wereld,13zouden jullie dan wachten met hertrouwen tot die oud genoeg zouden zijn? Natuurlijk niet, kinderen. Jullie lot is bitter, maar het mijne nog meer, want de HERE heeft Zich tegen mij gekeerd.’14Opnieuw barstten de vrouwen in tranen uit. Uiteindelijk kuste Orpa haar schoonmoeder vaarwel. Ruth besloot echter toch met Noömi mee te gaan.15‘Kijk,’ zei Noömi, ‘Orpa gaat terug naar haar volk en haar goden. Ga toch met haar mee!’16Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag mij alstublieft niet u te verlaten. Ik wil altijd bij u blijven. Uw volk zal mijn volk zijn en uw God mijn God.17Ik wil sterven waar u sterft en naast u worden begraven. God mag mij straffen als ik u verlaat vóór de dood ons scheidt!’18Toen Noömi zag dat Ruth vastbesloten was, drong zij niet langer aan.19Zo kwamen zij samen in Bethlehem, waar de hele stad in rep en roer raakte. ‘Is dat werkelijk Noömi?’ vroegen de inwoners.20Maar Noömi antwoordde: ‘Noem mij geen Noömi (Aangenaam) meer. Noem mij Mara (Bitter). Want de Almachtige God heeft mijn leven bitter gemaakt.21Rijk ben ik weggegaan, maar arm heeft de HERE mij laten terugkeren. Waarom zouden jullie mij Noömi noemen, terwijl de HERE tegen mij is geweest en mij zoveel ellende heeft aangedaan?’22Hun terugkeer uit Moab viel in de tijd dat de gerst werd geoogst.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.