1Luister naar het woord van de HERE, Israël:2‘Doe niet mee met de mensen die hun lot en toekomst in de sterren proberen te lezen! Wees niet bang voor hun voorspellingen, want het zijn allemaal leugens. Het is zinloos en alleen maar dom. Zij hakken een boom om, maken er een afgodsbeeld van4en versieren dat met goud en zilver, waarna zij het met hamer en spijkers vastzetten, zodat het niet omvalt.5En daar staat hun god dan, als een hulpeloze vogelverschrikker in een tuin! Hij kan niet praten en moet gedragen worden, want lopen kan hij ook niet. Wees niet bang voor zoʼn god, want hij baat u niet en schaadt u niet. U hoeft er helemaal niets van te verwachten.’6O HERE, er is geen andere god zoals U. Want U bent groot en uw naam heeft kracht.7Wie zou er geen ontzag hebben voor U, Koning van de volken? En zo hoort het, want onder alle wijze mannen op aarde en in alle koninkrijken van deze wereld is er niemand zoals U.8De meest wijze mensen die afgoden vereren, zijn toch allemaal dom en dwaas.9Zij halen geplet zilver uit Tarsis en goud uit Ufaz en daarna wordt het product van een beeldhouwer en een goudsmid aangekleed met koninklijke purperen gewaden, gemaakt door de beste kleermakers.10Maar de HERE is de enig ware God, de levende God, de eeuwige Koning. De hele aarde beeft voor zijn toorn waartegen geen volk bestand is.11Zeg dit tegen hen die andere goden vereren: ‘Uw zogenaamde goden die hemel en aarde niet hebben gemaakt, zullen van de aardbodem verdwijnen.’12Maar onze God schiep de aarde met zijn macht en wijsheid, waarmee Hij ook de hemelen uitspreidde.13Zijn stem klinkt door in de donder en de voortjagende wolken. Hij laat mist uit de aarde opstijgen. Hij stuurt de bliksem en de regen en vanuit zijn voorraadkamers laat Hij de winden waaien.14Maar dwaze mensen zonder enige kennis van God buigen voor hun afgodsbeeld, het product van de goudsmid. Het is schandelijk wat deze mensen doen. De beelden die zij maken, zijn leugens zonder geest of macht in zich.15Zij zijn waardeloos en belachelijk, zij zullen samen met hun vereerders worden verwoest.16Maar de God van Jakob is niet als deze afgoden. Hij is de schepper van alles en Israël is het volk dat Hij heeft uitgekozen. ‘HERE van de hemelse legers’ is zijn naam.17Pak uw spullen! Maak u klaar om te vertrekken, want het beleg gaat beginnen.18Want dit is wat de HERE u te zeggen heeft: ‘Deze keer zal Ik u uit dit land wegslingeren en grote rampen over u uitstorten, u allen zult gevangengenomen worden.’19Juda klaagt: ‘Mijn wond doet vreselijk pijn. Mijn verdriet is groot. Mijn ziekte is ongeneeslijk, maar ik moet het dragen.20Mijn huis is vernield en mijn kinderen zijn weggehaald. Ik zal hen nooit meer terugzien. Er is niemand overgebleven die mij kan helpen mijn huis weer op te bouwen.21De herders van het volk hebben hun verstand verloren, zij volgen God niet meer en vragen zich niet af wat Hij wil. Daarom falen ze voortdurend en zal hun kudde uiteengejaagd worden.22Luister! Luister naar het dreigende geluid van machtige legers die vanuit het noorden in aantocht zijn. De steden van Juda zullen verblijfplaatsen van jakhalzen worden en onbewoonbaar voor mensen.’23‘Och HERE,’ bad Jeremia, ‘ik weet dat de mens geen macht heeft om zijn eigen leven te bepalen en zijn eigen koers uit te zetten.24Corrigeer mij daarom, HERE, maar doe het alstublieft rechtvaardig. Doe het niet in uw toorn, want dat zou mijn dood betekenen.25Giet uw toorn uit over de volken die U niet als HERE erkennen. Want zij hebben Israël vernietigd en het hele land tot een wildernis gemaakt.’
Český ekumenický překlad
— Co jsou modly před Hospodinem? - Nikdo se nevyrovná Hospodinu. Jen tupci mohou uctívat modly.
1 Dome izraelský, slyšte slovo, které proti vám promluvil Hospodin.2 Toto praví Hospodin: „Neučte se cestě pronárodů a neděste se nebeských znamení, i když se jich děsí pronárody. 3 To, čím se řídí národy, je pouhý přelud, dřevo poražené v lese, výrobek přitesaný řemeslnou rukou. 4 Krášlí jej stříbrem a zlatem, hřebíky a kladivy upevňují, aby to nebylo vratké. 5 Jsou jako strašák v okurkovém poli. Nemluví, musí se nosit, sami neudělají ani krok. Nebojte se jich, nemohou udělat nic zlého ani dobrého.“ 6 Nikdo není jako ty, Hospodine, jsi veliký a veliké je tvé jméno pro tvou bohatýrskou sílu. 7 Kdo by se tě nebál, Králi pronárodů? Úcta patří jenom tobě! Ze všech mudrců pronárodů a ze všech království není nikdo jako ty. 8 Jsou tupí a hloupí do jednoho, dají se vodit přeludy, pouhým dřevem, 9 tepaným stříbrem dovezeným z Taršíše a zlatem z Úfazu, výrobkem řemeslníka a rukou zlatníkových; je oděno purpurem a nachem, ale vše je výrobek dovedných řemeslníků. 10 Avšak Hospodin je Bůh pravý. On je Bůh živý a Král věčný. Před jeho rozlícením se chvěje země, pronárody neobstojí před jeho hrozným hněvem. 11 Řekněte jim toto: „Bohové, kteří neudělali nebe ani zemi, zmizí ze země i zpod nebes.“ 12 On svou silou učinil zemi, svou moudrostí upevnil svět, svým rozumem napjal nebesa. 13 Když vydá hlas, shlukují se na nebi vody, přivádí mlhu od končin země, déšť provází blesky, ze svých zásobnic vyvádí vítr. 14 Každý člověk je tupec, neví-li, že se každý zlatník pro své modly dočká hanby. Vždyť jeho lité modly jsou klam, ducha v nich není. 15 Jsou přelud, podvodný výtvor. V čase, kdy je budu trestat, zhynou. 16 Díl Jákobův není jako oni, vždyť všechno vytvořil on. Izrael je dědičným kmenem toho, jehož jméno je Hospodin zástupů.
— Marný nářek lidu - Země bude pro nevěru lidu zpustošena. Jeremjáš se modlí za spravedlivý trest i nad zpupným nepřítelem.
17 Seber ze země svůj uzlík, ty, která sídlíš v obležení. 18 Toto praví Hospodin: „Hle, tentokrát začnu metat z praku obyvatele země a budu je soužit, aby to pocítili.“ 19 Běda mi pro mou těžkou ránu, jsem proboden, raněn. Řekl jsem: Je to nemoc, kterou musím snášet. 20 Můj stan je zpustošen a všechna má stanová lana zpřetrhána. Moji synové ode mne odešli, nejsou tu. Není tu nikdo, kdo by ještě postavil můj stan a napjal mé stanové houně. 21 Pastýři jsou tupí, nedotazují se Hospodina. Nejsou prozíraví, všechna jejich stáda jsou rozprášena. 22 Slyš, zpráva! Hle, přichází: „Velké dunění ze severní země učiní z judských měst zpustošený kraj, domov šakalů.“ 23 Je mi známo, Hospodine, že cesta nezávisí na člověku ani jistota kroku na tom, kdo jde. 24 Potrestej mě, Hospodine, podle práva, ale ne ve hněvu, abys mě nezničil. 25 Vylej svoje rozhořčení na pronárody, jež neznají se k tobě, na čeledi, které nevzývají tvoje jméno, vždyť pozřely Jákoba, pozřely ho zcela, zpustošily jeho nivy.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.